ECLI:NL:RBDHA:2024:17348

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/671745 / KG ZA 24-801
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding tussen buren over vermeende dwangsommen en onderhoud aan schoorstenen

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een burengeschil, hebben de eisers in conventie, [partij A] c.s., een kort geding aangespannen tegen de gedaagden in conventie, [partij B] c.s., met betrekking tot vermeende verbeurde dwangsommen. De achtergrond van het geschil ligt in een arrest van het gerechtshof Den Haag van 14 december 2021, waarin [partij A] c.s. werd verboden om zonder schriftelijke toestemming van [partij B] c.s. aanpassingen aan de woning van [partij B] c.s. door te voeren. In het kort geding vorderden [partij A] c.s. onder meer dat [partij B] c.s. niet tot tenuitvoerlegging van de vermeende dwangsommen mochten overgaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat [partij B] c.s. er niet in was geslaagd aannemelijk te maken dat [partij A] c.s. het verbod uit het arrest hadden overtreden. De vordering van [partij A] c.s. werd toegewezen, en [partij B] c.s. werd verboden om verdere tenuitvoerlegging van de dwangsommen te effectueren. In reconventie vorderden [partij B] c.s. onder andere betaling van de verbeurde dwangsommen en aanpassingen aan de schoorstenen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van [partij B] c.s. niet toewijsbaar waren, omdat niet was aangetoond dat [partij A] c.s. in strijd met het arrest hadden gehandeld. De voorzieningenrechter legde een dwangsom op aan [partij B] c.s. voor het geval zij het verbod zouden overtreden.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/671745 / KG ZA 24-801
Vonnis in kort geding van 3 oktober 2024
in de zaak van
[partij A naam 1]en
[partij A naam 2]te [woonplaats 1] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. F.M.L. Dekkers te Leiden,
tegen:
[partij B naam 1]en
[partij B naam 2]te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. W.J. Vroegindeweij te Katwijk aan Zee.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [partij A] c.s.’ en ‘ [partij B] c.s.’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 5;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 17;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 6 tot en met 26;
- de akte overlegging producties van [partij A] c.s. met producties 27 tot en met 29.
1.2.
Op 19 september 2024 is de mondelinge behandeling gehouden, waarbij door [partij B] c.s. pleitaantekeningen zijn overgelegd. Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.
1.3.
Bij bericht van 27 september 2024 hebben [partij A] c.s. zich tot de voorzieningenrechter gewend. Zij hebben verzocht de mondelinge behandeling voort te zetten en hebben een nadere productie ingediend. Bij bericht van 30 september 2024 hebben [partij B] c.s. hierop gereageerd en zich primair op het standpunt gesteld dat de stukken die [partij A] c.s. hebben ingediend buiten beschouwing moeten worden gelaten. Vervolgens zijn partijen bij bericht van 30 september 2024 namens de voorzieningenrechter geïnformeerd dat op grond van het bepaalde in artikel 12.5 van het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken geen acht zal worden geslagen op het bericht namens [partij A] c.s. en op de namens hen overgelegde productie en ook niet op het inhoudelijke deel van de reactie van [partij B] c.s. In artikel 12.5 van het Procesreglement staat immers dat de voorzieningenrechter berichten van een partij die hem bereiken nadat uitspraak is bepaald buiten beschouwing laat, tenzij blijkt dat de wederpartij ermee heeft ingestemd dat het bericht ter kennis van de voorzieningenrechter wordt gebracht. Van dergelijke instemming is hier geen sprake.

2.De feiten in conventie en in reconventie

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[partij B] c.s. zijn sinds 1994 eigenaar van het perceel en de woning aan de [adres 1] in [plaatsnaam 1] (hierna: de woning van [partij B] c.s.).
2.2.
[partij A] c.s. zijn sinds 2017 eigenaar van het perceel en de woning aan de [adres 2] in [plaatsnaam 1] (hierna: de woning van [partij A] c.s.).
2.3.
De tuinen en woningen van partijen grenzen aan elkaar. Partijen zijn buren van elkaar geweest, maar [partij B] c.s. zijn inmiddels verhuisd en wonen in [plaatsnaam 2] . Zij zijn nog wel eigenaar van de woning, die zij momenteel verhuren.
2.4.
Partijen zijn sinds 2018 verwikkeld in een burengeschil. Dat heeft geleid tot meerdere meldingen bij de gemeente [plaatsnaam 1] , meerdere kort gedingprocedures, een bodemprocedure (eerste aanleg en hoger beroep) en strafrechtelijke aangiftes over en weer.
2.5.
Bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 14 december 2021 (hierna: het arrest) is, voor zo nu van belang, het volgende beslist:
“Het hof:
In het principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt het (in conventie en reconventie gewezen) vonnis voor zover het gaat om het dictum onder 5.1, 5.3, en 5.9, vernietigt het vonnis voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
(…)
j) verbiedt [partij A] c.s. om zonder schriftelijke toestemming van [partij B] c.s. aanpassingen aan de (niet mandelige delen van de) woning van [partij B] c.s. door te voeren;
k) veroordeelt [partij A] c.s. en [partij B] c.s. over en weer mee te werken aan de vernieuwing van de middendakgoot, namelijk de verwijdering en vervanging van zowel de middendakgoot als de gootbodem, het aanbrengen van de nieuwe constructie op afschot en het aanbrengen van zinken gootbakken van 30 cm hoog strak op de schoorstenen en op het dakbeschot met sneeuwkant van 15 mm, waartoe [partij A] c.s. een dakdekker zoals vermeld in 6.58 dienen in te schakelen die deze werkzaamheden binnen twee maanden na dagtekening van dit arrest zal uitvoeren;
(…)
m) de veroordelingen onder e tot en l alle op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 200,- voor elke dag dat partijen na betekening van het in deze te wijzen arrest in verzuim blijven om aan de voormelde veroordelingen te voldoen, iedere veroordeling tot een maximum van € 20.000,-;
(…)”
Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en er is geen cassatieberoep tegen ingesteld.
2.6.
Naar aanleiding van de veroordeling in het arrest onder k) heeft [bedrijfsnaam 1] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 1] ) begin 2022 werkzaamheden uitgevoerd aan de middendakgoot tussen de daken van de beide woningen in.
2.7.
Medio 2024 hebben [partij A] c.s. de schoorstenen van hun woning gerenoveerd.
2.8.
Op 28 augustus 2024 hebben [partij B] c.s. een deurwaardersexploot aan [partij A] c.s. laten betekenen waarin, onder meer, staat:
UIT KRACHTE VAN
de grosse van het arrest gewezen door het Gerechtshof Den Haag, Afdeling civiel Recht van 14 december 2021 op verzoek van schuldenaren en tegen schuldeiser, welke executoriale titel reeds eerder bij deurwaardersexploot aan schuldenaren is betekend, met gelijktijdig bevel om binnen de daarin gestelde termijnen nadien daaraan te voldoen, waaraan niet, althans niet geheel is voldaan;
IN AANMERKING NEMENDE:
Dat aan de schuldenaren onder meer bevel is gedaan om onmiddellijk zonder schriftelijke toestemming van schuldeiser geen aanpassingen aan de (niet mandelige delen van de) woning van schuldeiser door de voeren, waarbij is aangezegd dat schuldenaren een dwangsom verbeuren van € 200,00 voor iedere dag dat zij in gebreke zijn hieraan te voldoen, zulks met een maximum bedrag van € 20.000,00;
Dat schuldenaren geen gevolg hebben gegeven aan vorenstaand, en dat schuldeiser dat op 23 juni 2024 heeft geconstateerd, zodat de dwangsommen tot en met 23 augustus 2024 zijn verbeurd tot een bedrag van € 12.400,00;”
Verder staat in het exploot dat aan [partij A] c.s. herhaald bevel wordt gedaan om binnen twee dagen aan het arrest te voldoen en aan de deurwaarder ten behoeve van [partij B] c.s. de verbeurde dwangsommen en de kosten van het exploot te betalen. Tevens is aangezegd dat als [partij A] c.s. niet aan het bevel voldoen [partij B] c.s. het arrest ten uitvoer zullen laten leggen
“door alle middelen rechtens, meer speciaal door beslaglegging op en verkoop van de roerende en/of onroerende zaken van de schuldenaren, alsmede door derden-beslag (loonbeslag/beslag op uitkering), alsmede, na daartoe verkregen verlof, bij lijfsdwang;”.In het exploot wordt niet toegelicht waar de overtredingen van het bevel uit bestaan.
2.9.
[partij A] c.s. hebben bij de deurwaarder om een toelichting gevraagd over de volgens [partij B] c.s. verbeurde dwangsommen. Naar aanleiding daarvan heeft de deurwaarder per e-mail van 28 augustus 2024 als volgt bericht aan [partij A] c.s.:
“Via de advocaat van de eisende partijen heb ik begrepen dat u niet heeft voldaan aan de veroordeling onder j. van bijgaand arrest. Hierop staat een dwangsom van € 200,00 per dag met een maximum van € 20.000,00.
Als bewijs heeft de advocaat bijgaande foto's naar mij toegestuurd. U zou zonder schriftelijke toestemming van eisende partijen wijzigingen aan de woning van eisende partijen hebben doorgevoerd door o.a. dakpannen te verwijderen, te verwisselen, loodslabben aan te passen en een spijker in de schoorsteen te slaan.
Deze feiten zijn door eisende partijen op 23 juni jl. geconstateerd. Hierdoor zijn de dwangsommen tot en met 23 augustus 2024 tot een bedrag van € 12.400,00 verbeurd.
Mocht u het hier niet mee eens zijn, dan moet u een executiegeschil starten. Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”
2.10.
[partij B] c.s. hebben bij besluit van 30 augustus 2024 (naar aanleiding van een handhavingsverzoek van [partij A] c.s.) een last onder bestuursdwang van de gemeente [plaatsnaam 1] (hierna: de gemeente) opgelegd gekregen. Het besluit luidt als volgt:
“Besluit
Wij gelasten u om vóór 1 november 2024 de overtreding van artikel 1.6 van de Omgevingswet jo. artikel 3.5 van het Bbl te beëindigen en beëindigd te houden. Dit kunt u doen door noodmaatregelen te treffen ten behoeve van de veiligheid van beide schoorstenen. Dat kan door de schoorsteen aan de achterzijde (de zijde van het Utrechtse Jaagpad) in te pakken en
te voorzien van spanbanden om te voorkomen dat er stukken uit de schoorsteen kunnen vallen. Voor de schoorsteen aan de voorzijde (de zijde van de Hoge Rijndijk) kan dit door de zinken bekleding opnieuw aan te brengen, zulks om te voorkomen dat door nieuwe scheuren, welke zijn ontstaan na 2018, stukken uit de schoorsteen kunnen vallen. U kunt er natuurlijk ook voor kiezen om beide schoorstenen opnieuw op te metselen. Wanneer u dat niet binnen de gestelde termijn doet, zullen wij zelf de noodmaatregelen treffen die nodig zijn om een veilige situatie te creëren. De kosten daarvoor zullen bij u in rekening worden gebracht op grond van artikel 5:25 van de Awb.
Wij zijn hiertoe bevoegd op basis van artikel 125 van de Gemeentewet gelezen samen met
artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 18.1 van de Omgevingswet.”

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
[partij A] c.s. vorderen
in conventie, zakelijk weergegeven:
[partij B] c.s. te verbieden om jegens [partij A] c.s. tot tenuitvoerlegging over te gaan van vermeendelijk verbeurde dwangsommen en [partij B] c.s. te verbieden beslag te leggen, op straffe van een dwangsom;
indien en voor zover ten tijde van het dienen van dit kort geding al beslagen zijn gelegd, deze beslagen op te heffen;
met veroordeling van [partij B] c.s. in de reële proceskosten bestaande uit de griffierechten en advocaatkosten begroot op € 3.630,=, althans de proceskosten overeenkomstig het liquidatietarief.
3.2.
[partij B] c.s. vorderen
in reconventie– zakelijk weergegeven – [partij A] c.s.:
te veroordelen tot betaling aan [partij B] c.s. van € 12.400,= aan dwangsommen op grond van onderdeel k van het dictum van het arrest;
te veroordelen om hun schoorstenen te verwijderen en verwijderd te houden uit de gemeenschappelijke middengoot, dan wel de schoorstenen zodanig opnieuw te construeren alles zodat de schoorstenen een goede, vrije doorstroom van het hemelwater niet belemmeren en de schoorstenen geheel te plaatsen op eigen erf, waarbij de schoorstenen maximaal tot halverwege de huidige middengoot mogen worden geplaatst, op straffe van een dwangsom;
te verbieden om na afronding van de werkzaamheden onder b aanpassingen uit te voeren aan de gezamenlijke middengoot zonder schriftelijke toestemming van [partij B] c.s., op straffe van een dwangsom;
te verbieden om inbreuk te maken op het eigendom van [partij B] c.s. conform de kadastraal bepaalde grens, op straffe van een dwangsom;
te veroordelen om binnen drie dagen na dit vonnis (als voorschot op het verschuldigde bedrag) aan [partij B] c.s. te betalen het bedrag van € 1.258,40, dan wel een ander door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag;
te veroordelen hun voorgoot aan de kopse kant af te dichten en de vrije afvoer van hemelwater via de middengoot weer mogelijk te maken door de afdichtingen hier te verwijderen, op straffe van een dwangsom;
te verbieden om water te lozen op het erf, tegen of in de woning van [partij B] c.s., op straffe van een dwangsom;
te veroordelen om de werkzaamheden met betrekking tot onderhoud van de schoorstenen van [partij B] c.s. te gehengen en gedogen, alsmede te bepalen dat dit vonnis de toestemming van [partij A] c.s. vervangt, op straffe van een dwangsom;
te veroordelen geen aanpassingen of vernielingen aan te richten aan de eigendommen van [partij B] c.s. zonder schriftelijke toestemming van [partij B] c.s., op straffe van een dwangsom;
te veroordelen om geen onjuiste informatie te verspreiden naar potentiële kopers of hun makelaars alsmede de makelaar van [partij B] c.s., op straffe van een dwangsom;
met veroordeling van [partij A] c.s. in de reële proceskosten bestaande uit de griffierechten en advocaatkosten begroot op € 4.880,=, althans in de proceskosten overeenkomstig het liquidatietarief.
3.3.
De onderbouwing van de vorderingen in conventie en in reconventie zal, evenals het daartegen over en weer gevoerde verweer, hierna – voor zover nodig – worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Vooraf in conventie en in reconventie
4.1.
Onderhavige procedure betreft een kort geding. Een kort geding dient voor het treffen van voorlopige voorzieningen in spoedeisende procedures, waarbij uitgangspunt is dat zo’n voorlopige voorziening in beginsel slechts getroffen kan worden als voldoende aannemelijk is dat een bodemrechter tot een zelfde beslissing komt. Een kort geding leent zich naar zijn aard niet voor uitgebreid onderzoek naar feiten, deskundigenonderzoek of anderszins voor bewijslevering.
4.2.
Partijen hebben een veelheid aan producties ingebracht. Zoals partijen bekend, is het hun verantwoordelijkheid om – indien zij menen dat een productie een stelling ondersteunt – de relevantie van de betreffende productie toe te lichten. De voorzieningenrechter zal dan ook niet zelfstandig overgaan tot het beoordelen van de relevantie van de inhoud van overgelegde producties.
In conventie
4.3.
Uit het deurwaardersexploot van 28 augustus 2024 blijkt dat [partij B] c.s. aanspraak maken op verbeurde dwangsommen, omdat [partij A] c.s. de veroordeling in het arrest onder j volgens hen niet zijn nagekomen. Die veroordeling houdt in dat het [partij A] c.s. op straffe van een dwangsom verboden is om zonder schriftelijke toestemming van [partij B] c.s. aanpassingen aan de (niet mandelige delen van de) woning van [partij B] c.s. door te voeren. Bij de beoordeling van de in dit kort geding voorliggende vraag of die dwangsommen zijn verbeurd, heeft de voorzieningenrechter niet tot taak de door de bodemrechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen. Zij moet zich ertoe beperken de ter uitvoering van het arrest verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van het verbod, zoals dit door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij moet de voorzieningenrechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer nemen, in die zin dat het verbod niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. De veroordeling betreft een algemeen geformuleerd verbod. Daarbij geldt op grond van vaste rechtspraak dat de draagwijdte van het verbod beperkt is te achten tot handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij, mede gelet op de gronden waarop het verbod werd gegeven, inbreuken, als door de rechter verboden, opleveren. De stelplicht en bewijslast dat dwangsommen zijn verbeurd, rusten in de executiefase op de executant. In kort geding zijn de wettelijke regels van bewijsrecht niet van toepassing, in die zin dat er in beginsel geen plaats is voor nadere bewijslevering. Voldoende is dat feiten aannemelijk zijn. Wanneer in kort geding moet worden beoordeeld of al dan niet dwangsommen zijn verbeurd en in dat kader of gedragingen hebben plaatsgevonden die onder het verbod of gebod vallen, is het dan ook voldoende dat die feiten aannemelijk zijn gemaakt. Die lat wordt door [partij B] c.s. echter niet gehaald. De voorzieningenrechter ligt dat als volgt toe.
4.4.
Uit het deurwaardersexploot is het niet af te leiden, maar uit de door de deurwaarder in de e-mail van 28 augustus 2024 gegeven toelichting blijkt dat [partij B] c.s. zich op het standpunt stellen dat [partij A] c.s. het verbod hebben overtreden doordat zij (i) dakpannen hebben verwijderd en verwisseld, (ii) loodslabben hebben aangepast en (iii) een spijker in de schoorsteen van [partij B] c.s. hebben geslagen. Uit de foto’s die bij de e-mail van de deurwaarder zijn gevoegd en de stellingen van [partij B] c.s. in dit kort geding is af te leiden dat dit gedaan zou zijn bij de renovatie van de schoorstenen van [partij A] c.s. [partij B] c.s. maken daarbij ook verwijten over de locatie waar de (nieuw opgemetselde) schoorstenen van [partij A] c.s. nu staan, namelijk volgens hen in hun geheel ín de middengoot tussen de daken van partijen in.
4.5.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat ook als de schoorstenen van [partij A] c.s. na de renovatie op een andere locatie staan dan ervoor, dat hoe dan ook niet leidt tot het verbeuren van dwangsommen op grond van het verbod onder j van het arrest. De stellingen van [partij B] c.s. houden namelijk in dat de schoorstenen in hun geheel in de middengoot zijn geplaatst en op basis van het arrest (rechtsoverweging 6.54 ev.) neemt de voorzieningenrechter tot uitgangspunt dat die middengoot mandelig is. Het verbod onder j heeft uitdrukkelijk geen betrekking op mandelige delen van de woning van [partij B] c.s.
4.6.
Schipper c.s. stellen verder dat duidelijk is dat [partij A] c.s. hun schoorstenen niet hebben kunnen opmetselen zonder de in de e-mail van de deurwaarder genoemde aanpassingen aan de woning van [partij B] c.s. Dat is echter voor de voorzieningenrechter niet duidelijk. Weliswaar hebben [partij B] c.s. diverse foto’s van de situatie op het dak overgelegd, maar die foto’s creëren geen duidelijkheid over enige door (of in opdracht van) [partij A] c.s. aangebrachte wijzigingen. [partij B] hebben foto’s overgelegd van wat volgens hen de ‘oorspronkelijke’ situatie is en foto’s van de huidige situatie. Een vergelijking van de ‘oorspronkelijke’ en de huidige situatie ten aanzien van de concreet verweten gedragingen is op basis van die foto’s echter niet mogelijk. Hetzelfde geldt voor de verwijzing naar het rapport van [bedrijfsnaam 1] . Zonder concrete onderbouwing, die achterwege is gebleven, valt daaruit niet af te leiden dat sprake is geweest van overtreding van het verbod onder j van het arrest.
4.7.
Slotsom is dat [partij B] c.s. er in dit kort geding niet in zijn geslaagd aannemelijk te maken dat [partij A] c.s. dakpannen hebben verwijderd en/of verwisseld, loodslabben hebben aangepast en een spijker in de schoorsteen van [partij B] c.s. hebben geslagen. Dat er op grond van deze gedragingen sprake is van overtreding van het verbod onder j van het arrest is daarmee niet aannemelijk gemaakt en dat betekent dat voorshands moet worden geoordeeld dat geen dwangsommen zijn verbeurd.
4.8.
Het vorenstaande leidt er toe dat de vordering onder a op de in het dictum te vermelden wijze zal worden toegewezen. Bij afzonderlijke toewijzing van de vordering onder b bestaat geen belang. Die vordering zal daarom worden afgewezen. De toegewezen vordering onder a houdt al in dat [partij B] c.s. niet meer tot tenuitvoerlegging over mogen gaan, zodat zij moeten overgaan tot opheffing van eventueel al gelegde beslagen (waarvan overigens niet is gebleken).
4.9.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen.
4.10.
[partij B] c.s. zijn in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Dit kort geding vloeit voort uit een langslepend burengeschil. Gelet daarop ziet de voorzieningenrechter – anders dan door [partij A] c.s. gevorderd – geen aanleiding voor een veroordeling in de reële proceskosten, maar zal zij [partij B] c.s. veroordelen in de proceskosten overeenkomstig het liquidatietarief. De proceskosten van [partij A] c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 320,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.740,97
In reconventie
Vordering onder a: betaling dwangsommen
4.11.
Het geschil in conventie heeft betrekking op de aanspraak door [partij B] c.s. op verbeurde dwangsommen naar aanleiding van het verbod onder j in het arrest. De vordering in reconventie onder a heeft betrekking op volgens [partij B] c.s. verbeurde dwangsommen naar aanleiding van de veroordeling in het arrest onder k, die luidt:
k) veroordeelt [partij A] c.s. en [partij B] c.s. over en weer mee te werken aan de vernieuwing van de middendakgoot, namelijk de verwijdering en vervanging van zowel de middendakgoot als de gootbodem, het aanbrengen van de nieuwe constructie op afschot en het aanbrengen van zinken gootbakken van 30 cm hoog strak op de schoorstenen en op het dakbeschot met sneeuwkant van 15 mm, waartoe [partij A] c.s. een dakdekker zoals vermeld in 6.58 dienen in te schakelen die deze werkzaamheden binnen twee maanden na dagtekening van dit arrest zal uitvoeren;
4.12.
Tussen partijen is niet in geschil dat binnen twee maanden na de datum van het arrest werkzaamheden zijn uitgevoerd zoals bedoeld in de veroordeling in het arrest onder k. [partij B] c.s. stellen zich nu op het standpunt dat [partij A] c.s. de veroordeling onder k hebben geschonden, door de middendakgoot die door [bedrijfsnaam 1] was aangebracht weer te vernielen en hier schoorstenen in op te metselen. Als gevolg hiervan zijn de gootbakken niet langer strak aangebracht langs de voormalige schoorstenen, zoals door het hof is bepaald.
4.13.
Zoals [partij A] c.s. terecht stellen is – dat is tussen partijen niet in geschil – de middengoot in 2022 al opnieuw aangelegd, met medewerking van beide buren. Thans is in geschil of die middengoot precies is aangelegd conform de instructie van het gerechtshof en/of [partij A] c.s. bij de renovatie van hun schoorstenen wijzigingen hebben aangebracht. Wat daar ook van zij, de veroordeling onder k had betrekking op het meewerken aan de vernieuwing van de dakgoot begin 2022 en aan die veroordeling is uitvoering gegeven. Van het verbeuren van dwangsommen door [partij A] c.s. op grond van de veroordeling in het arrest onder k kan daarom nu geen sprake meer zijn. De vordering onder a wordt dus afgewezen.
Vordering onder b: verwijderen schoorstenen
4.14.
Ten tijde van de in 2022 door [bedrijfsnaam 1] uitgevoerde werkzaamheden aan de middengoot waren de (gemetselde) schoorstenen van [partij A] c.s. er (tijdelijk) niet (en was er slechts een pijp in het schoorsteenkanaal). In verband met het later alsnog kunnen opmetselen van die schoorstenen is een uitsparing opengelaten. Volgens [partij A] c.s. hebben zij die schoorstenen nu opgemetseld op dezelfde locatie waar deze altijd gestaan hebben. [partij B] c.s. stellen dat de schoorstenen verder richting hun woning zijn opgemetseld en dat de schoorstenen van [partij A] c.s. nu vrijwel tegen hun eigen schoorstenen aan staan. Als gevolg hiervan, zo stellen [partij B] , kunnen zij de noodzakelijke renovatie aan hun schoorstenen niet uitvoeren en wordt de hemelwaterafvoer beperkt. Daarom vorderen zij, onder b, dat [partij A] c.s. hun schoorstenen moeten verwijderen uit de gemeenschappelijke middengoot.
4.15.
Binnen het bestek van dit kort geding kan de voorzieningenrechter niet vaststellen of [partij A] c.s. inderdaad hun schoorstenen hebben opgemetseld op een andere locatie dan waar deze zich van oudsher bevonden. Evenmin kan de voorzieningenrechter vaststellen of de schoorstenen zijn opgemetseld over de erfgrens. Partijen hebben beide hun eigen stellingen op dit punt gemotiveerd onderbouwd en hebben beiden verwezen naar verklaringen van derden ( [partij A] c.s. hebben verwezen naar een verklaring van [bedrijfsnaam 2] , [partij B] c.s. naar een verklaring van [bedrijfsnaam 1] ). Voor de beantwoording van de vraag wie het gelijk aan zijn zijde heeft, is nader onderzoek nodig. Daarvoor leent een kort geding zich niet. Alleen al gelet hierop is de – verstrekkende – vordering van [partij B] c.s. strekkende tot verwijdering van de schoorstenen niet toewijsbaar. Dit wordt niet anders door de stellingen van [partij B] c.s. dat de schoorstenen van [partij A] c.s de hemelwaterafvoer belemmeren en dat zij als gevolg van de plaatsing van de schoorstenen van [partij A] c.s over de erfgrens hun eigen schoorstenen niet kunnen renoveren. De stelling over de belemmering van de hemelwaterafvoer is door [partij B] c.s. op geen enkele wijze onderbouwd en dat daarvan daadwerkelijk sprake is, is daarmee niet voldoende aannemelijk geworden. Ook ter onderbouwing van de stelling dat zij hun eigen schoorstenen niet kunnen renoveren door de schoorstenen van [partij A] c.s. hebben [partij B] c.s. verwezen naar verklaringen van [bedrijfsnaam 1] . Deze verklaringen zijn door [partij A] c.s. gemotiveerd betwist, onder meer door verwijzing naar een verklaring van [bedrijfsnaam 2] . [partij A] c.s. hebben verder ter zitting toegelicht dat renovatiewerkzaamheden ook nu nog mogelijk zijn, indien voor een andere werkwijze wordt gekozen dan de door [bedrijfsnaam 1] voorgestane werkwijze. In het licht van deze betwisting zijn de verklaringen van [bedrijfsnaam 1] onvoldoende om tot toewijzing van deze vordering onder b te komen.
Vordering onder c: verbod aanpassingen middengoot
4.16.
De middengoot is mandelig. Op grond van artikel 5:65 van het Burgerlijke Wetboek (BW) worden mandelige zaken op kosten van alle mede-eigenaars onderhouden, gereinigd en indien nodig vernieuwd. De toepassing van artikel 5:65 BW laat het bepaalde in artikel 3:170 BW onverlet. [1] Op grond van artikel 3:170 BW geschiedt het beheer van de mandelige middengoot door de deelgenoten tezamen, behalve handelingen dienende tot gewoon onderhoud of tot behoud van een gemeenschappelijk goed, en in het algemeen handelingen die geen uitstel kunnen lijden – die kunnen door ieder der deelgenoten zo nodig zelfstandig worden verricht.
4.17.
Vooralsnog is niet komen vast te staan dat [partij A] c.s. ten aanzien van de middengoot handelen in strijd met deze uitgangspunten. Bij die stand van zaken is er geen grond voor de door [partij B] c.s. gevorderde ordemaatregel om [partij A] c.s. op straffe van een dwangsom te verbieden werkzaamheden uit te voeren aan de middengoot.
Vordering onder d en i: verbod inbreuk maken eigendommen [partij B] c.s.
4.18.
De vorderingen onder d en i hebben dezelfde strekking en worden daarom gezamenlijk beoordeeld.
4.19.
In het dictum van het arrest onder j is het [partij A] c.s. verboden om zonder schriftelijke toestemming van [partij B] c.s. aanpassingen aan de (niet mandelige delen van de) woning van [partij B] c.s. door te voeren. [partij B] c.s. vorderen nu, naar de voorzieningenrechter begrijpt, in aanvulling hierop dat het [partij A] c.s. wordt verboden inbreuk te maken op hun eigendom. Zij voeren hiertoe aan dat [partij A] c.s. ook inbreuk maken op andere eigendommen van [partij B] c.s. dan alleen de woning.
4.20.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat evident is dat [partij A] c.s. geen inbreuk mogen maken op eigendommen van [partij B] c.s. Andersom geldt dat, uiteraard, hetzelfde. Dat van inbreuk op eigendommen van [partij B] c.s. door [partij A] c.s. daadwerkelijk sprake is, hebben [partij B] c.s. in dit kort geding onvoldoende onderbouwd. Zij hebben – zonder enige toelichting – gesteld dat [partij A] c.s. recentelijk nog een ketting over het erf van [partij B] c.s. hebben gespannen. Dat is onvoldoende onderbouwing om te komen tot een met een dwangsom verstrekte verbodsbepaling in dit kort geding. Ook de verwijzing naar een gevoerde artikel 12 Sv-procedure leidt er niet toe dat deze vordering kan worden toegewezen.
Vordering onder e: betaling voorschot schade
4.21.
De vordering onder e betreft een geldvordering. Volgens vaste jurisprudentie is ten aanzien van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden. Onderzocht moet worden of het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is. Dat betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter haar zal toewijzen. Daarnaast moet sprake zijn van feiten of omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Voorts dient in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken te worden.
4.22.
[partij B] c.s. vorderen dat [partij A] c.s. worden veroordeeld tot betaling van € 1.258,40 in verband met herstel van door [partij A] c.s. aangerichte vernielingen aan hun woning. Het herstel bestaat volgens [partij B] c.s. uit het terugplaatsen van de juiste dakpannen, het herstellen/vervangen van kapotte dakpannen, het vervangen van beschadigd zink en lood en het repareren van de schoorstenen van [partij B] c.s. Zoals al in conventie is overwogen, is onvoldoende aannemelijk geworden dat [partij A] c.s. deze beschadigingen aan de woning van [partij B] c.s. hebben aangebracht. De vordering onder e is daarmee niet voor toewijzing vatbaar, nog daargelaten dat van enig spoedeisend belang bij toewijzing van deze vordering ook niet is gebleken.
Vordering onder f en g: afdichten voorgoot en verbod lozen water
4.23.
De vorderingen onder f en g hangen met elkaar samen en worden daarom gezamenlijk beoordeeld.
4.24.
Aan de voorzijde van de woningen van partijen lopen goten waarbij – naar de voorzieningenrechter begrijpt – de goot voor de woning van [partij B] c.s. langs hoger gelegen is en hemelwater afwatert in de lager gelegen goot die voor de woning van [partij A] c.s. langsloopt. Deze goot van [partij A] c.s. watert vervolgens af op het perceel van [partij B] c.s. omdat deze eindigt voor de woning [partij B] c.s.
4.25.
[partij B] c.s. beogen met hun vordering onder f dat [partij A] c.s. hun goot op de kopse kant afdichten en ervoor zorg te dragen dat deze goot vervolgens op het eigen perceel van [partij A] c.s. afwatert. Om te voorkomen dat [partij A] c.s. vervolgens op een andere manier hemelwater op het erf / tegen de woning van [partij B] c.s. lozen, hebben zij tevens het verbod onder g gevorderd.
4.26.
Ter onderbouwing van hun vordering op dit punt hebben [partij B] c.s. onder meer verwezen naar een door hen bij de gemeente ingediend handhavingsverzoek (dat door de gemeente is afgewezen). Dit handhavingsverzoek dateert van 27 november 2022 en [partij B] c.s. schrijven daarin dat de voorgoot al sinds 2017 in slechte staat is. Uit dit handhavingsverzoek blijkt dat de voorgoot van [partij A] c.s. volgens [partij B] c.s. in elk geval al sinds november 2022 afwatert op hun perceel.
4.27.
In het licht van het tijdsverloop sinds november 2022 hebben [partij B] c.s. onvoldoende aannemelijk gemaakt wat hun spoedeisend belang is bij de vorderingen onder f en g. Daar komt bij dat [partij A] c.s. gemotiveerd hebben gesteld dat zij hebben getracht werkzaamheden aan de voorgoot uit te voeren, maar dat zij daarbij worden belemmerd door [partij B] c.s. Bij deze stand van zaken, tevens in aanmerking nemend dat tussen partijen ook nog in geschil is wat de beste wijze is van afwatering van hemelwater, zal de voorzieningenrechter niet overgaan tot het treffen van een ordemaatregel op dit punt.
Vordering onder h: gehengen en gedogen werkzaamheden aan schoorstenen
4.28.
[partij B] c.s. moeten op korte termijn werkzaamheden aan hun schoorstenen uitvoeren, alleen al gelet op de door de gemeente na verzoek van [partij A] c.s. opgelegde last onder dwangsom. [partij A] c.s. stellen dat zij zich daartegen ook niet verzetten en dat zij geen ladderrecht zullen weigeren. Gezien de onderlinge verstandhouding tussen partijen acht de voorzieningenrechter het toch aangewezen [partij A] c.s. te veroordelen om de werkzaamheden met betrekking tot onderhoud aan de schoorstenen te gehengen en gedogen. Daarbij zal wel worden bepaald dat [partij B] c.s. behoorlijke kennisgeving vooraf moeten geven van het moment waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd en wat [partij A] c.s. in dat verband precies moeten gehengen en gedogen. Uitgangspunt hierbij is voorts dat de werkzaamheden worden uitgevoerd op een wijze waarbij er voor [partij A] c.s. zo min mogelijk hinder mag zijn. Volledigheidshalve merkt de voorzieningenrechter op dat bij de werkzaamheden geen inbreuk op de eigendom van [partij A] c.s. mag worden gemaakt en dat toewijzing van de vordering onder h geen afbreuk doet aan hetgeen is overwogen ten aanzien van de vordering onder b. Verwijdering van de schoorstenen van [partij A] c.s. kan dus bij de door [partij B] c.s. uit te (laten) voeren werkzaamheden vanzelfsprekend niet aan de orde zijn.
4.29.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
4.30.
[partij B] c.s. hebben niet toegelicht welk belang zij hebben bij bepaling dat dit vonnis de toestemming van [partij A] c.s. vervangt. In zoverre wordt de vordering dan ook afgewezen.
Vordering onder j: verbod verspreiden onjuiste informatie
4.31.
Dat [partij A] c.s. onjuiste informatie verspreiden naar potentiële kopers, hun makelaars en de makelaar van Schipper c.s. is door [partij A] c.s. betwist en wordt door Schipper c.s. op geen enkele wijze onderbouwd of geconcretiseerd. Deze vordering is daarom niet toewijsbaar.
Proceskosten
4.32.
Partijen zijn over en weer in het (on)gelijk gesteld. Daarom zal worden bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
verbiedt [partij B] c.s. om jegens [partij A] c.s. over te gaan tot (verdere) tenuitvoerlegging van vermeendelijk verbeurde dwangsommen op grond van het exploot van 28 augustus 2024 en de daaraan blijkens de e-mail van de deurwaarder van 28 augustus 2024 ten grondslag gelegde gedragingen en verbiedt [partij B] c.s. op grond hiervan tot beslaglegging over te gaan, op straffe van een dwangsom van € 20.000,= bij overtreding van dit verbod;
5.2.
veroordeelt [partij B] c.s. in de proceskosten van € 1.740,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [partij B] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [partij B] c.s. € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.5.
veroordeelt [partij A] c.s. om de werkzaamheden met betrekking tot onderhoud aan de schoorstenen van [partij B] c.s. te gehengen en gedogen, na behoorlijke kennisgeving vooraf over (i) het moment waarop die werkzaamheden worden uitgevoerd en (ii) wat [partij A] c.s. in dit kader moeten gehengen en gedogen, waarbij er voor [partij A] c.s. bij de uitvoering van de werkzaamheden zo min mogelijk hinder mag zijn;
5.6.
bepaalt dat [partij A] c.s bij niet naleving van dit gebod een dwangsom verbeuren van € 200,= per dag tot een maximum van € 20.000,=;
5.7.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draag;
5.9.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2024.
idt

Voetnoten

1.Zie Hof Amsterdam 13 maart 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV9302