ECLI:NL:RBDHA:2024:17327

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
09/199574-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geplande straatroof door drie mannen na langdurige achtervolging van het slachtoffer per auto

Op 24 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een geplande straatroof. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1999 en op dat moment gedetineerd, op 16 april 2024 samen met medeverdachten een straatroof heeft gepleegd in Den Haag. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van de diefstal met geweld, maar de rechtbank sprak hem vrij van deze beschuldiging. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte medeplichtig was aan de diefstal, omdat hij de bestuurder was van de auto waarmee de medeverdachten het slachtoffer achtervolgden en hielp bij de vlucht na de beroving. De rechtbank legde een gevangenisstraf van veertien maanden op, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade die door het feit was toegebracht, en legde hem de verplichting op om een bedrag van € 7.536,85 te betalen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/199574-24
Datum uitspraak: 24 oktober 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] ( [postcode] ) te [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te [plaats] [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 10 oktober 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Briejer en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.T.H.M. Mühren naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 16 april 2024 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een
of meer anderen, althans alleen,
een ketting, een oorbel, een handtas, een mobiele telefoon (Apple) en/of een
sleutelbos, in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan
zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
die ketting en die tas van die [slachtoffer] af te trekken en/of de T-shirt van die [slachtoffer]
kapot te scheuren;
subsidiair, mocht het voorgaande niet tot een bewezenverklaring leiden:
hij op of omstreeks 16 april 2024 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ketting, een oorbel, een handtas, een mobiele telefoon (Apple) en/of een sleutelbos, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door aan die [slachtoffer] te trekken en/of die ketting en die tas van die [slachtoffer] af te trekken en/of de T-shirt van die [slachtoffer] kapot te scheuren;
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 16 april 2024 te ’s-Gravenhage opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
een auto ter beschikking te stellen en/of zijn mededaders met een auto naar ’s-Gravenhage en/of in de nabijheid van die [slachtoffer] te brengen en/of
- ( vervolgens) in de omgeving van die [slachtoffer] en/of die mededaders te wachten en/of
- ( vervolgens) die mededaders uit ’s-Gravenhage en/of bij die [slachtoffer] vandaan te vervoeren.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat zijn cliënt integraal dient te worden vrijgesproken.
3.3
Bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4
Bewijsoverwegingen
3.4.1
De vastgestelde feiten en omstandigheden
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden vast. Op 15 april 2024 was de aangeefster in de AFAS Live aanwezig bij een concert. Om 21:07 uur maakt de telefoon van de verdachte verbinding met een zendmast van een basisstation aan het Rembrandtplein in Amsterdam, net voordat om 21:12 uur de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] een zendmast van hetzelfde basisstation aanstraalt.
De verdachte, die [de verdachte] wordt genoemd, is blijkens een afgetapt telefoongesprek tussen medeverdachte [medeverdachte 2] en een ander persoon rond 23:01 uur bij de Burger King, op loopafstand van de AFAS Live. De aangeefster verlaat rond 22:58 uur de parkeergarage P6 van AFAS Live. Uit het voornoemde afgetapte telefoongesprek van medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt dat zij op dat moment al in de gaten wordt gehouden en dat een plan wordt gemaakt om haar samen met anderen te achtervolgen en te beroven. De aangeefster rijdt vervolgens naar het Van der Valk Amsterdam-Amstel hotel om een vriend af te zetten. Op de beschreven camerabeelden in het procesdossier is te zien dat zij daar om 23:28 uur aankomt. Kort nadat zij gearriveerd is, verschijnt een grijze Opel Corsa in beeld. Hier stappen drie mannen uit, allen in het zwart gekleed, in het dossier NN1, NN2 en NN3 genoemd. Op grond van de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat de verdachte de bestuurder van de Opel Corsa is, die in het procesdossier NN4 wordt genoemd. Hij blijft in de auto zitten. Na kort op de stoep te hebben gestaan, lopen de drie mannen terug naar de auto en verdwijnen ze uit beeld. ANPR-camera’s registreren vervolgens een Opel Corsa, kleur grijs, met kenteken [kenteken] , die om 23.35 uur de Nieuwe Utrechtseweg en om 23.45 uur de Rijksweg A4 bij Hoofddorp passeert. Dit is op dezelfde tijdstippen als dat de auto van aangeefster door diezelfde ANPR-camera’s wordt geregistreerd.
De telefoon van de verdachte maakt op 16 april 2024 om 00:04 uur contact met een zendmast van het bassistation aan de Binckhorstlaan 400 in Den Haag. Dat de verdachte dan in Den Haag is, correspondeert met de beschreven camerabeelden. Immers, om 00:09 uur komt een Opel Corsa die overeenkomsten vertoont met de Opel Corsa die op de camerabeelden van het Van der Valk Amsterdam-Amstel hotel en op de ANPR-camera’s werd gezien in beeld, in Den Haag op de hoek van de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] . Te zien is dat de drie medeverdachten in de richting van de Opel Corsa liepen en daarna op de hoek van de [straatnaam 1] - [straatnaam 2] bleven staan. Zij wachten circa enkele minuten alvorens te verdwijnen in de richting van het [straatnaam 3] . De verdachte blijft wederom als bestuurder in de auto zitten.
De aangeefster heeft verklaard dat zij om 00:10 uur aankwam in de parkeergarage bij haar woning en deze kort daarna verliet. Zij liep over het [straatnaam 3] en stond al bij het hek van haar appartementencomplex toen zij van achteren werd beetgepakt. Er werd aan haar, haar ketting en haar handtas getrokken. Ook werd haar telefoon weggenomen en was haar T-shirt gescheurd. De handtas vond zij even later terug in de [straatnaam 1] . Op de beschreven camerabeelden op de hoek van de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] komen om 00:12 uur de drie medeverdachten in beeld, die in de gereedstaande Opel Corsa stappen waarin de verdachte zich als chauffeur bevindt. Een van de mannen heeft een witte handtas bij zich. Vervolgens rijdt de Opel Corsa weg.
3.4.2
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet betrokken was bij de straatroof, maar dat hij rond 21:00 uur naar coffeeshop Smokey’s aan het Rembrandtplein in Amsterdam is gegaan, waarna één van zijn vrienden vroeg of hij zijn auto mocht lenen. Deze stond geparkeerd op de Herengracht in Amsterdam. Nadat de verdachte had toegestemd, zou hij rond 23:30 uur naar huis zijn gegaan en rond 02:30 uur ’s nachts de auto weer hebben opgehaald bij het Student Hotel in Amsterdam-Oost. In de auto bleek tevens zijn telefoon te liggen. De verdachte heeft daarnaast ter terechtzitting verklaard dat hij niet ‘ [de verdachte] ’ wordt genoemd, een naam die in het procesdossier wordt genoemd door medeverdachten als degene die naar de Burger King moet komen zodat ze gelijk kunnen instappen en de aangeefster kunnen volgen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig en onverifieerbaar is. De rechtbank neemt daarbij allereerst in aanmerking dat de verdachte pas op de terechtzitting van 10 oktober 2024 voor het eerst met deze verklaring is gekomen. Hij heeft deze verklaring ter terechtzitting niet verder onderbouwd en heeft geen naam willen noemen van de vriend die zijn auto zou hebben geleend. Daarnaast vindt zijn verklaring dat hij niet ‘ [de verdachte] ’ wordt genoemd geen steun in het dossier. Uit de bewijsmiddelen blijkt juist het tegendeel. Zo wordt door de politie op zijn telefoon een Snapchataccount met de weergavenaam ‘ [snapchataccount] ’ aangetroffen, en heeft hij een gesprek met een tegencontact waarbij hij aan deze contactpersoon vertelt dat zijn knie uit de kom was en deze in het gips zat. Bij de aanhouding van de verdachte bleek hij in het gips te zitten omdat zijn knie uit de kom was. Ook wordt in een bericht op de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] met de naam ‘ [de verdachte] ’ naar de verdachte verwezen die op diezelfde dag door de politie was aangehouden. De rechtbank zal de verklaring van de verdachte daarom als onaannemelijk terzijde schuiven.
3.4.2
Vrijspraak voor medeplegen
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde stelt de rechtbank voorop dat de betrokkenheid van een verdachte aan een strafbaar feit als ‘medeplegen’ kan worden bewezenverklaard wanneer vast is komen te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat de verdachte een van de drie personen was die de aangeefster op het [straatnaam 3] in Den Haag hebben beroofd. Uit het dossier is voor het overige niet gebleken van een intensieve samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, of van enige rol van de verdachte in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict. De rechtbank is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van de verdachte aan het primair tenlastegelegde is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde medeplegen.
3.4.3
Medeplichtigheid
De rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), maar ook dat zijn opzet was gericht op het door de dader(s) gepleegde misdrijf. Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader(s) verrichte handelingen, ook als het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan.
De verdachte heeft in de nacht van 15 op 16 april 2024 de Opel Corsa bestuurd waarmee de aangeefster vanuit Amsterdam naar Den Haag is achtervolgd. Uit het dossier volgt dat de verdachte drie medeverdachten als inzittenden heeft vervoerd en op hen heeft gewacht toen zij bij het Van der Valk Amsterdam-Amstel hotel uitstapten en terwijl zij de aangeefster in Den Haag beroofden, waarna hij als bestuurder van de vluchtauto is weggereden. Hij heeft daarmee de beroving gefaciliteerd. Gelet op de duur van de achtervolging, de afstand die daarbij is afgelegd en de uiterlijke verschijningsvormen van de gedragingen van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat het opzet van de verdachte was gericht op zowel het besturen van de vluchtauto als op de beroving van aangeefster door de medeverdachten. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte medeplichtig is geweest aan deze diefstal met geweld.
De rechtbank vindt niet bewezen dat de medeverdachten ook de oorbel van aangeefster hebben weggenomen, omdat zij in haar aangifte heeft verklaard dat deze oorbel ook tijdens de beroving uit haar oor kan zijn gevallen. De rechtbank spreekt de verdachte dan ook van dit onderdeel vrij.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
anderenop 16 april 2024 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging, een ketting, een handtas, een mobiele telefoon (Apple) en een
sleutelbos die geheel aan [slachtoffer] toebehoorden
hebbenweggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld
tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal
gemakkelijk te maken door aan die [slachtoffer] te trekken en die ketting en die tas van die [slachtoffer] af te trekken en
hetT-shirt van die [slachtoffer] kapot te scheuren;
bij het plegen van welk misdrijf verdachte omstreeks 16 april 2024 te ’s-Gravenhage opzettelijk behulpzaam is geweest door een auto ter beschikking te stellen en zijn mededaders met een auto naar ’s-Gravenhage en in de nabijheid van die [slachtoffer] te brengen en
- vervolgens in de omgeving van die [slachtoffer] en die mededaders te wachten en
- vervolgens die mededaders uit ’s-Gravenhage en bij die [slachtoffer] vandaan te vervoeren.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit bij een bewezenverklaring een straf op te leggen conform voorarrest of subsidiair een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich op 16 april 2024 medeplichtig gemaakt aan een straatroof waarbij een ketting, een handtas, een Apple-telefoon en een sleutelbos van de aangeefster buit zijn gemaakt. Daarbij is sprake geweest van geweld jegens het slachtoffer, waarbij aan haar is getrokken en haar T-shirt is gescheurd. De verdachte heeft er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen van het slachtoffer en haar persoonlijke levenssfeer, door haar langdurig te achtervolgen vanuit Amsterdam naar Den Haag zodat de beroving daar door de medeverdachten ten uitvoer kon worden gebracht. Ook heeft hij in de auto op de daders gewacht, hen vervoerd en hen geholpen bij de vlucht. Het slachtoffer heeft ter terechtzitting verklaard dat zij als gevolg van het incident gediagnosticeerd is met een posttraumatische stressstoornis, dat zij een depressieve episode heeft ervaren en nog dagelijks hinder ondervindt van deze traumatische gebeurtenis.
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten kennelijk alleen laten leiden door financieel gewin, zonder er bij stil te staan dat het slachtoffer nog lange tijd de psychische en lichamelijke gevolgen van dit geweldsdelict kan ondervinden. De rechtbank vindt het bijzonder kwalijk dat het slachtoffer bewust is uitgekozen als doelwit voor een beroving en hiertoe is achtervolgd vanuit Amsterdam naar Den Haag door de verdachte en zijn mededaders. Het slachtoffer is ’s nachts voor de toegangsdeur van het hek van haar eigen appartementencomplex op brute wijze van haar eigendommen beroofd. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij ogenschijnlijk zonder wroeging heeft meegewerkt om dit te faciliteren.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van een reclasseringsrapport van Fivoor van 6 augustus 2023. Hieruit blijkt dat hij zelfstandig woont en werkte als chauffeur. Ook heeft hij een medische aandoening aan zijn knie. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij ongeveer € 15.000,- aan schulden heeft.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 4 oktober 2024. Hieruit volgt dat de verdachte al eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten. Dit heeft hem er echter niet van weerhouden nogmaals een strafbaar feit te plegen. De rechtbank weegt dit in het nadeel van de verdachte mee bij de strafbepaling. Uit het strafblad blijkt dat de verdachte op 15 augustus 2024 door de politierechter in de rechtbank Amsterdam is veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Nu de verdachte schuldig wordt verklaard aan een strafbaar feit vóór de strafoplegging op 15 augustus 2024 gepleegd, zal de rechtbank op grond van artikel 63 Sr de bepalingen van samenloop van strafbare feiten toepassen.
Straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt vermeld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden bij een straatroof met licht geweld in het geval van recidive. In dit geval was echter geen sprake van medeplichtigheid van de verdachte aan een ordinaire straatroof, maar aan een uitgekiend en vooropgezet plan om een vooraf uitgekozen slachtoffer van haar eigendommen te beroven. Het slachtoffer is daarbij langdurig gevolgd vanaf de AFAS Live naar het Van der Valk Hotel Amsterdam-Amstel en vervolgens naar haar woning in Den Haag. Ook blijkt uit de bewijsmiddelen dat medeverdachte [medeverdachte 2] de aangeefster voorafgaand aan en na het misdrijf via social media in de gaten heeft gehouden en zelfs een filmpje van haar naar medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gestuurd, met de instructie het ook naar de verdachte te sturen. De aangeefster ondervindt tot op de dag van vandaag de psychische gevolgen van dit alles. De rechtbank weegt al het voorgaande in sterk strafverhogende zin mee.
Dit alles maakt dat dat de rechtbank een hogere straf zal opleggen dan die in de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting wordt vermeld. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van veertien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, met zich brengt. Dat is een kortere gevangenisstraf dan door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het medeplegen van de straatroof komt maar tot medeplichtigheid daaraan. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding voor een straf die meer dan twee keer zo lang is als de straf die de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting voorschrijven voor een soortgelijk misdrijf.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1
De vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 39.691,88, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 29.691,88 aan materiële schade en € 10.000 aan immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing tot vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schadevergoeding en de gevorderde materiele schadevergoeding met betrekking tot de aanschaf van een nieuwe mobiele telefoon gematigd dienen te worden en dat de vordering voor zover die ziet op materiele schadeposten met betrekking tot toekomstige schade en gederfde inkomsten niet-ontvankelijk dient te worden verklaard
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, te weten de vervanging van het slot van de voordeur, de vervanging van de kluis- en autosleutel en de gemaakte/nog te maken kosten voor het eigen risico van 2024 en 2025. Ook de kosten voor het opvragen van de medische informatie zijn toewijsbaar. Met betrekking tot het eigen risico voor 2025 geldt dat de benadeelde partij heeft onderbouwd met een verklaring van haar behandelaars dat zij ook in 2025 behandeling nodig heeft. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze gevorderde schadeposten van in totaal € 1.716,85 voldoende onderbouwd en namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist. Ook komen deze bedragen de rechtbank niet ongegrond of onredelijk voor. Daarnaast zal de rechtbank de vervangingskosten van de telefoon gedeeltelijk toewijzen. Op grond van de vordering van de benadeelde partij stelt de rechtbank vast dat zij na het incident een Apple iPhone 15 Pro Max heeft aangeschaft. Uit haar aangifte volgt dat zij in het bezit was van een Apple iPhone 13 Pro. Zij heeft van haar verzekering € 200,00 uitgekeerd gekregen. De rechtbank stelt vast dat de dagwaarde van een gebruikte iPhone 13 Pro ongeveer €520,00 bedraagt. Op grond hiervan zal zij een vergoeding van € 320,00 toewijzen. Hiermee komt het totale bedrag aan toe te wijzen materiële schadevergoeding op € 2.036,85,-.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de gevorderde post ‘gederfde inkomsten’ à € 26.691,88,de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. Daartoe overweegt de rechtbank dat ter onderbouwing van deze schadepost slechts een enkele e-mail is ingebracht, waarin een mondelinge overeenkomst van opdracht is bevestigd voor de duur van vier maanden, met een uurtarief van € 60,00 exclusief BTW voor 28 uur per week, in totaal 112 uur per maand. Uit het overgelegde schrijven van haar behandelaars blijkt dat de benadeelde partij als gevolg van het incident niet meer heeft kunnen werken. In de e-mail van de opdrachtgever wordt gesteld dat destijds geen schriftelijke overeenkomst met de benadeelde partij is opgesteld, omdat zij in het verleden vaker hebben samengewerkt. Ook zou de opdracht vanaf april 2024, dus ruim twee weken voor de datum van het bewezenverklaarde feit, zijn gestart. De benadeelde partij heeft ter zake hiervan echter geen nadere onderbouwende stukken ingebracht. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Dit deel van de vordering kan de benadeelde partij daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft een immateriële schadevergoeding van € 10.000,- gevorderd. Gelet op het dossier en wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriele schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 5.500,- en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank acht dit bedrag passend, met het oog op de vergoeding die in de jurisprudentie in min of meer vergelijkbare gevallen is toegekend.
Toewijzing en wettelijke rente
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van € 7.536,85,-. De rechtbank zal verder de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 16 april 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toe te wijzen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij hebben betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
Omdat de verdachte zal worden veroordeeld en hij ten opzichte van de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 7.536,85, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 april 2024 tot aan de dag dat dit bedrag volledig is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 36f, 48, 49, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplichtigheid aan een diefstal, vergezeld van geweld tegen een persoon, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
14(
VEERTIEN)
MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
Benadeelde partij [slachtoffer]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 7.536,85,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 april 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij, gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.536,85,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 april 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 72 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding en/of proceskosten deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding en/of proceskosten deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M. Meessen, voorzitter,
mr. P.C. Goilo-Kam, rechter,
mr. T.A.B. Mentink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Kist, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 oktober 2024.