In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2024, wordt het beroep van eiser, een Algerijnse vreemdeling, tegen het terugkeerbesluit en het opgelegde inreisverbod beoordeeld. De rechtbank onderzoekt of de minister van Asiel en Migratie terecht heeft besloten dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft en hem een terugkeerbesluit heeft opgelegd, waarbij hij moet terugkeren naar Algerije en een vertrektermijn is onthouden. De rechtbank stelt vast dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het inreisverbod niet in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiser heeft tijdens een vertrekgesprek aangegeven dat hij in België een vrouw en kind heeft, maar de minister heeft niet aangetoond dat hij deze omstandigheden in zijn besluit heeft meegewogen.
De rechtbank concludeert dat het beroep tegen het terugkeerbesluit ongegrond is, maar het beroep tegen het inreisverbod gegrond. Dit betekent dat het inreisverbod niet deugdelijk is gemotiveerd en in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt het besluit van de minister voor zover het betrekking heeft op het inreisverbod en veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.