ECLI:NL:RBDHA:2024:1730

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
NL23.29274
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een terugkeerbesluit en de bijbehorende SIS-signalering van een vreemdeling die niet meer in Nederland verblijft

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen een terugkeerbesluit beoordeeld. Eiser, die in het bezit was van een verblijfsvergunning voor studie, had deze vergunning verloren door onvoldoende studievoortgang en was op 22 januari 2023 een terugkeerbesluit opgelegd. Eiser was ten tijde van het besluit niet meer in Nederland, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder terecht het terugkeerbesluit heeft opgelegd, omdat er geen informatie was dat eiser Nederland had verlaten. De rechtbank stelt dat de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit moet worden beoordeeld op basis van de feiten die bekend waren op het moment van het besluit.

Eiser heeft inmiddels een verblijfsvergunning aangevraagd in Portugal en is van mening dat de SIS-signalering onrechtmatig is, omdat dit zijn kansen op een verblijfsvergunning in Portugal kan schaden. De rechtbank oordeelt echter dat de signalering in het SIS gerechtvaardigd is, aangezien de Verordening 2018/1860 vereist dat vreemdelingen met een terugkeerbesluit worden gesignaleerd. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, waardoor het terugkeerbesluit en de SIS-signalering in stand blijven. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van lidstaten onder de Europese regelgeving met betrekking tot terugkeerbesluiten en de signalering van vreemdelingen in het Schengeninformatiesysteem. De rechtbank wijst erop dat persoonlijke omstandigheden van eiser niet in aanmerking kunnen worden genomen, omdat verweerder niet op de hoogte was van zijn aanvraag in Portugal.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.29274

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [v-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.S. Nizamoeddin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Latul).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het uitvaardigen van een terugkeerbesluit.
1.1.
Op 22 januari 2023 heeft verweerder eisers verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘studie’ ingetrokken en tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd. Met het bestreden besluit van 18 augustus 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. [naam] als vertegenwoordiger van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is op 23 augustus 2021 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘studie’. Per 1 mei 2022 heeft verweerder deze vergunning ingetrokken. De onderwijsinstelling heeft eiser namelijk afgemeld vanwege onvoldoende studievoortgang. Omdat eiser hierdoor geen verblijfsrecht meer heeft in Nederland, heeft verweerder tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd. Eiser moet de Europese Unie verlaten en terugkeren naar Bangladesh. Vanwege het terugkeerbesluit heeft verweerder eiser gesignaleerd in het Schengeninformatiesysteem (hierna: SIS).
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is inmiddels verhuisd naar Portugal en is daar bezig met het verkrijgen van een verblijfsvergunning. Eiser heeft daarom geen bezwaren meer tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning. Wel is hij het oneens met het opgelegde terugkeerbesluit en de daaruit voortvloeiende SIS-signalering. Eiser was ten tijde van het bestreden besluit namelijk niet meer in Nederland, waardoor verweerder hem geen terugkeerbesluit kon opleggen. Het terugkeerbesluit en de SIS-signalering zijn daarom onrechtmatig. Daarnaast is de SIS-signalering ook onevenredig, omdat dit een reden voor de Portugese autoriteiten kan zijn om eisers verblijfsaanvraag te weigeren. Ook wordt de doelstelling van de Verordening 2018/1860 [1] niet verwezenlijkt met de signalering. Deze doelstelling is immers het toezicht op de naleving van de terugkeerverplichting. Tot slot had verweerder zich op grond van artikel 21 van de Verordening 2018/1861 [2] voorafgaand aan de SIS-signalering moeten beraden of de signalering gerechtvaardigd wordt door de gepastheid, de relevantie en het belang van de zaak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Ter zitting heeft eiser verduidelijkt dat zijn beroep zich voornamelijk richt tegen de SIS-signalering. Dit kan volgens hem voor de Portugese autoriteiten namelijk een reden zijn om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning te weigeren. Omdat verweerder eiser in het SIS heeft gesignaleerd vanwege het opgelegde terugkeerbesluit, zal de rechtbank eerst beoordelen of verweerder een terugkeerbesluit mocht opleggen aan eiser en daarna ingaan op de vraag of verweerder eiser mocht signaleren in het SIS.
Mocht verweerder een terugkeerbesluit opleggen aan eiser?
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht een terugkeerbesluit aan eiser heeft opgelegd. Verweerder mocht er vanuit gaan dat eiser in Nederland was ten tijde van het nemen van het terugkeerbesluit op 22 januari 2023. Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter blijkt namelijk dat de rechtmatigheid van een terugkeerbesluit moet worden beoordeeld naar de feiten die ten tijde van het nemen van dat besluit bekend waren of redelijkerwijs bekend behoorden te zijn. [3] Verweerder heeft er ter zitting terecht op gewezen dat bij hem niet bekend was of redelijkerwijs bekend behoorde te zijn dat eiser vertrokken was naar Portugal. Eiser heeft namelijk geen zienswijze ingediend in reactie op de confrontatiebrief van verweerder en in de gronden van bezwaar van 13 maart 2023 niet aangegeven dat hij Nederland heeft verlaten. In de gronden van bezwaar heeft eiser er zelfs nog op gewezen dat hij inmiddels beter geaard is in Nederland en dat hij zijn studie in Nederland wenst voort te zetten. Ook overigens is uit de Basisregistratie Personen gebleken dat eiser pas sinds 20 september 2023 niet meer in Nederland verblijft.
Mocht verweerder eiser signaleren in SIS?
7. De rechtbank overweegt dat in artikel 3, eerste lid van de Verordening 2018/1860, dwingend is voorgeschreven dat de lidstaten verplicht zijn een vreemdeling tegen wie een terugkeerbesluit is uitgevaardigd te signaleren in het SIS. Verweerder was dus ook in het geval van eiser verplicht om het terugkeerbesluit te registreren.
7.1.
Dat de doelstelling van de Verordening 2018/1860 niet verwezenlijkt wordt met de signalering in het SIS, volgt de rechtbank niet. Blijkens voornoemd artikel heeft een signalering tot doel te verifiëren of aan de terugkeerverplichting is voldaan en de tenuitvoerlegging van terugkeerbesluiten te ondersteunen. Nu tegen eiser terecht een terugkeerbesluit is uitgevaardigd en hij het grondgebied van de Schengenlidstaten moet verlaten, wordt met de signalering in het SIS juist de doelstelling van de Verordening 2018/1860 verwezenlijkt.
7.2.
Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet heeft hoeven beoordelen of de signalering gerechtvaardigd is. Eiser verwijst in dit verband naar artikel 21 van de Verordening 2018/1861. Deze Verordening ziet echter op de instelling, de werking en het gebruik van het SIS op het gebied van grenscontroles en is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet van toepassing. Verordening 2018/1860 daarentegen wel, nu deze ziet op het gebruik van het SIS voor de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen. Zoals in rechtsoverweging 7 is overwogen, is in artikel 3, eerste lid van de Verordening 2018/1861 dwingend voorgeschreven dat lidstaten verplicht zijn een vreemdeling tegen wie een terugkeerbesluit is uitgevaardigd te signaleren in het SIS. Hiervan kan worden afgeweken als sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede en derde lid van voornoemd artikel. Een dergelijke situatie is hier niet aan de orde.
7.3.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog als volgt. Voor zover verweerder al ruimte zou hebben om eisers persoonlijke omstandigheden mee te wegen, kon verweerder geen rekening houden met eisers aanvraag voor een verblijfsvergunning in Portugal, omdat verweerder hier niet van op de hoogte was. Daarnaast komt het voor eisers eigen risico dat hij, naar eigen zeggen, op twee paarden heeft gewed door een verblijfsvergunning in Portugal aan te vragen en dit niet te laten weten aan de Nederlandse autoriteiten.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het terugkeerbesluit en de signalering daarvan in SIS blijven bestaan. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 2018/1860 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018 betreffende het gebruik van het Schengeninformatiesysteem voor de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen.
2.Verordening (EU) 2018/1861 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1346, r.o. 5.