ECLI:NL:RBDHA:2024:17298

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
SGR 23/8268
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen wijziging tenaamstelling auto

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen de wijziging van de tenaamstelling van zijn auto beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. O. Sahin, komt op tegen de motivering van het bestreden besluit van de directie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer, vertegenwoordigd door mr. S. C. van Bergen. De rechtbank heeft eerder op 15 september 2023 een besluit van verweerder vernietigd, omdat het onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en de motivering onvoldoende was. Verweerder had op 9 november 2023 opnieuw besloten om de wijziging van de tenaamstelling te handhaven, ondanks de eerdere vernietiging.

De rechtbank behandelt het beroep op 10 september 2024, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig zijn. Eiser stelt dat verweerder niet heeft voldaan aan de eerdere uitspraak en dat de motivering van het bestreden besluit verwarrend is. De rechtbank oordeelt echter dat eiser geen procesbelang heeft, omdat hij alleen de formulering van de motivering aanvecht en niet het dictum of de rechtsgevolgen van het besluit. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is, en de rechtbank besluit de zaak niet inhoudelijk te beoordelen. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, en deze uitspraak is openbaar uitgesproken. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met een termijn van zes weken voor indiening.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8268

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. O. Sahin),
en

de directie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer, verweerder

(gemachtigde: mr. S. C. van Bergen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de wijziging van de tenaamstelling van een auto.
1.1.
Op 8 juni 2021 heeft verweerder op aanvraag van een derde beslist tot wijziging van de tenaamstelling van een auto (het primaire besluit). Het besluit waarbij eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond werd verklaard (het eerdere bestreden besluit), is bij uitspraak van 15 september 2023 vernietigd. [1] Bij besluit van 9 november 2023 heeft verweerder opnieuw op het bezwaar beslist en de wijziging van de tenaamstelling gehandhaafd (het bestreden besluit).
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser was eigenaar van een auto van het merk Mitubishi 3000GT. Een derde persoon heeft verweerder op 18 maart 2021 verzocht om de auto op zijn naam te stellen. Verweerder heeft deze aanvraag bij het primaire besluit toegewezen. De tenaamstelling is vanaf 8 juni 2021 gewijzigd. [2]
2.1.
In het eerdere bestreden besluit is het bezwaar van eiser tegen de wijziging van de tenaamstelling ongegrond verklaard. De rechtbank heeft dit besluit bij uitspraak van 15 september 2023 vernietigd, omdat verweerder heeft nagelaten zorgvuldig onderzoek te doen en zijn besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de auto inmiddels naar het buitenland was uitgevoerd en daarbij overwogen, dat verweerder de gevolgen van de onzorgvuldige besluitvorming moest vaststellen.
2.2.
In het bestreden besluit heeft verweerder de wijziging van de tenaamstelling gehandhaafd, omdat het ongedaan maken daarvan niet meer mogelijk is en voor eiser ongunstige gevolgen kan hebben.
Wat stelt eiser in beroep?
3. Eisers beroep is gericht tegen de motivering van het bestreden besluit. Verweerder heeft in het bestreden besluit zijn eerdere standpunt herhaald en niet voldaan aan de uitspraak van de rechtbank. Verweerder had helder moeten uiteenzetten, dat hij een zwaardere onderzoeksplicht had en dat hij deze heeft verzaakt. Het bestreden besluit wekt verwarring, omdat verweerder dat niet helder heeft uiteengezet.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij zijn beroep. Eiser komt met zijn beroepsgronden namelijk alleen op tegen de (formulering) van de motivering van het bestreden besluit. Hij vecht het dictum van het bestreden besluit en de rechtsgevolgen daarvan niet aan. Een bestuursrechtelijke beroepsprocedure is niet bedoeld om (uitsluitend) de formulering van de motivering van een besluit te laten aanpassen.
De rechtbank zal het beroep daarom niet inhoudelijk beoordelen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.SGR 22/4661.
2.Verweerder heeft hierbij toepassing gegeven aan artikel 30 van het Kentekenreglement.