In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf. De aanvraag werd door verweerder afgewezen op 23 juni 2022, waarna eiseres op 14 september 2023 beroep instelde tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar. Verweerder bleef bij de afwijzing in het bestreden besluit van 7 november 2023. De rechtbank behandelde het beroep op 16 januari 2024, maar eiseres en haar gemachtigde waren niet verschenen. Verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Eiseres, geboren in 1965 en van Pakistaanse nationaliteit, had op 9 juni 2022 een visum voor kort verblijf aangevraagd. De afwijzing was gebaseerd op het niet aantonen van het doel van het verblijf en onvoldoende middelen van bestaan. Eiseres had in bezwaar haar situatie toegelicht, maar verweerder had het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, waardoor beroep openstaat. Eiseres had verweerder in gebreke gesteld, maar na de beslissing op de aanvraag was het belang bij het beroep tegen het niet-tijdig beslissen vervallen, waardoor dit beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.
De rechtbank oordeelde dat verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond had kunnen verklaren, omdat er geen nieuwe informatie was die tot een andere uitkomst kon leiden. Eiseres had geen aanvullende stukken overgelegd. De rechtbank besloot dat het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk was, maar dat eiseres recht had op een vergoeding van haar proceskosten. Het beroep tegen het alsnog genomen besluit werd ongegrond verklaard, en eiseres kreeg hiervoor geen proceskostenvergoeding. De proceskosten werden vastgesteld op € 437,50.