In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar opvolgende asielaanvraag beoordeeld. Eiseres, die stelt Congolese te zijn, heeft op 25 januari 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 23 juli 2024 niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen nieuwe relevante elementen of bevindingen zijn aangevoerd die de aanvraag zouden kunnen onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag voldoende heeft beoordeeld aan de hand van eerdere uitspraken en dat eiseres geen nieuwe feiten heeft aangedragen die haar asielaanvraag zouden kunnen ondersteunen.
De rechtbank wijst erop dat eiseres eerder een aanvraag heeft ingediend die als kennelijk ongegrond is afgewezen, en dat de minister geen geloof hecht aan haar gestelde nationaliteit en identiteit. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de kiezerspas die eiseres heeft overgelegd, geen nieuw relevant element vormt. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de ongegrondverklaring van de asielaanvraag van haar minderjarige dochter, die eveneens Nederland moet verlaten. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst zij de verzoeken om proceskostenvergoeding af.