In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf. Eiser had zijn aanvraag voor een visum kort verblijf ingediend, maar deze werd door verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, afgewezen op 25 augustus 2022. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het bestreden besluit van 22 september 2023 bevestigde de afwijzing. Eiser heeft op 29 september 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Op 10 januari 2024 trok verweerder het bestreden besluit in, maar eiser besloot zijn beroep niet in te trekken en richtte zich nu tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn die eerder door de rechtbank was opgelegd inmiddels was verstreken en dat de maximale rechterlijke dwangsom was volgelopen. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat verweerder niet binnen de opgelegde termijn op het bezwaar heeft beslist. De rechtbank legt verweerder een nieuwe termijn van zes weken op om een besluit te nemen, met een dwangsom van € 250,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 12.500,-. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50, en moet hij het griffierecht van € 184,- vergoeden.