ECLI:NL:RBDHA:2024:1728

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
NL23.31077
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar visumaanvraag

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf. Eiser had zijn aanvraag voor een visum kort verblijf ingediend, maar deze werd door verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, afgewezen op 25 augustus 2022. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het bestreden besluit van 22 september 2023 bevestigde de afwijzing. Eiser heeft op 29 september 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Op 10 januari 2024 trok verweerder het bestreden besluit in, maar eiser besloot zijn beroep niet in te trekken en richtte zich nu tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn die eerder door de rechtbank was opgelegd inmiddels was verstreken en dat de maximale rechterlijke dwangsom was volgelopen. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat verweerder niet binnen de opgelegde termijn op het bezwaar heeft beslist. De rechtbank legt verweerder een nieuwe termijn van zes weken op om een besluit te nemen, met een dwangsom van € 250,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 12.500,-. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50, en moet hij het griffierecht van € 184,- vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31077

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [v-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Wesenbeek).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf.
1.1.
Verweerder heeft eisers aanvraag voor een visum kort verblijf met het besluit van 25 augustus 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 22 september 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiser heeft hiertegen op 29 september 2023 beroep ingesteld.
1.2.
Bij besluit van 10 januari 2024 heeft verweerder het bestreden besluit van 22 september 2023 ingetrokken.
1.3.
Bij brief van 11 januari 2024 heeft eiser de rechtbank meegedeeld dat hij het door hem ingestelde beroep niet intrekt en dat het zich nu richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar.
2. Eiser heeft aangegeven geen gebruik te willen maken van zijn recht om op zitting te worden gehoord. Ook verweerder heeft zich niet verzet tegen het achterwege laten van het onderzoek ter zitting. De rechtbank doet daarom buiten zitting uitspraak met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedag] 1980 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser heeft een visum voor kortdurend verblijf aangevraagd. Verweerder heeft eisers aanvraag afgewezen en is in bezwaar bij deze afwijzing gebleven. In beroep heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eisers beroep richt zich nu tegen het niet tijdig beslissen van verweerder op eisers bezwaar. Het bezwaarschrift dateert van 8 september 2022. Eiser heeft eerder op 2 mei 2023 beroep ingediend tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn bezwaar van 8 september 2022. De rechtbank heeft dit beroep op 26 september 2023 gegrond verklaard [1] en verweerder opgedragen om binnen twee weken alsnog een besluit te nemen op eisers bezwaar. Hierbij is een dwangsom opgelegd. Deze termijn is inmiddels verstreken en ook de dwangsom is volgelopen. Eiser verzoekt de rechtbank daarom om aan verweerder een nieuwe beslistermijn van twee weken op te leggen met een nieuwe dwangsom.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Tegen het niet tijdig beslissen staat beroep bij de rechtbank open. [2] De brief van eiser van 11 januari 2024 merkt de rechtbank aan als een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. [3]
5.1.
Verweerder heeft bij het besluit van 10 januari 2024 volstaan met intrekking van het besluit op bezwaar en niet opnieuw een besluit op bezwaar genomen. Verweerder heeft hiermee niet binnen de door de rechtbank opgelegde termijn op eisers bezwaar beslist. Verweerder was ermee bekend dat, na de intrekking van het besluit van 22 september 2023, de situatie zou ontstaan dat op eisers bezwaar niet binnen de door de rechtbank opgelegde termijn is beslist.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn die eerder door de rechtbank is opgelegd inmiddels is verstreken en de maximale rechterlijke dwangsom is volgelopen. Het beroep is daarom gegrond.
5.3.
De rechtbank zal een termijn stellen waarbinnen verweerder het besluit op de aanvraag moet nemen en bekendmaken. In beginsel legt de rechtbank een termijn van twee weken op. [4] Maar de rechtbank ziet aanleiding om een langere termijn op te leggen omdat zich hier een bijzonder geval voordoet. [5] Verweerder heeft namelijk aangegeven dat hij van plan is om eiser te horen voordat hij een nieuw besluit neemt. De rechtbank stelt de termijn waarbinnen verweerder een nieuw besluit moet nemen en bekendmaken daarom vast op zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak, vier weken voor het inplannen en uitvoeren van een hoorzitting en daarna nog de gebruikelijke twee weken voor het nemen van het besluit.
5.4.
De rechtbank bepaalt verder dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Nu moet worden vastgesteld dat de bij de uitspraak van 26 september 2023 vastgestelde dwangsom ter hoogte van € 100,- per dag niet het gewenste effect heeft gehad, zal de rechtbank de hoogte van deze dwangsom vaststellen op € 250,- per dag, met een maximum van € 12.500,-.
5.5.
De rechtbank ziet ten slotte aanleiding om verweerder te veroordelen in eisers proceskosten, omdat het beroep gegrond is. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 437,50. [6] Ook moet verweerder eisers griffiekosten vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit te nemen op het bezwaar van eiser;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 250,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze
partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend
binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de
behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de
indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Haag, NL23.13310, niet gepubliceerd.
2.Dat blijkt uit artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb.
3.Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb.
4.Zie artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5.De rechtbank geeft daarbij toepassing aan artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
6.1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 875,- per punt en een wegingsfactor ½.