ECLI:NL:RBDHA:2024:17275

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.35775 en NL24.35776
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die de Pakistaanse nationaliteit heeft, verzoekt om een voorlopige voorziening omdat zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling is genomen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn aanvraag. Eiser stelt dat de termijn voor overdracht aan Duitsland is verlopen en dat hij niet is overgedragen, wat volgens hem betekent dat Nederland nu verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag.

De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat Duitsland zijn internationale verplichtingen jegens asielzoekers niet nakomt. De rechtbank wijst erop dat de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat de autoriteiten van andere EU-lidstaten zich aan hun verplichtingen houden. Eiser heeft geen concrete bewijsstukken overlegd die zijn vrees voor indirect refoulement onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

De uitspraak benadrukt de toepassing van de Dublinverordening en de verantwoordelijkheden van lidstaten in asielprocedures, evenals de rol van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in de beoordeling van asielaanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.35775 en NL24.35776
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. M.B. Ullah),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 12 september 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Pakistaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1991. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser verzoekt om wat hij in de zienswijze naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Volgens eiser is de termijn om hem over te dragen aan Duitsland, dat was uiterlijk op 22 december 2023, verlopen. De verantwoordelijkheid voor de inhoudelijke behandeling ligt op grond van artikel 29, tweede lid Dublinverordening nu bij Nederland. Eiser is uit detentie gezet maar heeft Nederland nooit verlaten. Verweerder heeft niet met objectiveerbare bewijsstukken aangetoond dat eiser daadwerkelijk is overgedragen aan Duitsland, uit de informatie van DT&V volgt slechts dat eiser overgedragen zou worden. Daarnaast kan niet van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uit worden gegaan. Ter onderbouwing verwijst eiser naar de mes-aanval in Solingen van 23 augustus 2024 en de herinvoering van grenscontroles met ingang van 16 september 2024. Ook uit recente politieke ontwikkelingen blijkt dat de Duitse regering een strenger asielbeleid zal gaan voeren. Bij overdracht aan Duitsland zal sprake zijn van (indirect) refoulement. Verweerder moet daarom nader onderzoek doen naar de actuele situatie voor Dublinterugkeerders in Duitsland.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
Verantwoordelijke lidstaat
6. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht gesteld dat eiser volgens de informatie uit het systeem en contact met de DT&V op 22 december 2023 daadwerkelijk is overgedragen aan Duitsland. Dit blijkt ook uit het M113 formulier waarop als reden van opheffing van de bewaring: “uitgezet Dublinoverdracht Duitsland” genoteerd staat. Volgens de informatie van DT&V betrof het een landgrensoverdracht bij Nieuweschans-Bunde. De stelling dat eiser niet meer overgedragen kan worden aan Duitsland en dat derhalve op grond van artikel 29, tweede lid van de Dublinverordening, de verantwoordelijkheid om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen alsnog over gaat op Nederland, wordt dan ook niet gevolgd nu de overdracht naar Duitsland op 22 december 2023 binnen de gestelde termijn van zes maanden heeft plaatsgevonden. De rechtbank wijst in dit verband ook nog op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 13 mei 2024, waarin de rechtbank tot hetzelfde oordeel komt. [2] Daarbij komt dat verweerder op 23 mei 2024 opnieuw een claimverzoek heeft verstuurd naar de Duitse autoriteiten, binnen twee maanden na ontvangst van de Eurodactreffer van 11 april 2024, en dat de Duitse autoriteiten dit claimverzoek hebben geaccepteerd op 24 mei 2024. Naar het oordeel van de rechtbank staat de verantwoordelijkheid van Duitsland hiermee vast.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
7. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat Duitsland zich hier niet aan houdt.
7.1
De rechtbank is van oordeel dat eiser hier niet in geslaagd is. Op basis van de door eiser ingebrachte stukken en informatie kan niet worden geconcludeerd dat Duitsland zich niet aan zijn internationale verplichtingen jegens asielzoekers houdt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een nadere onderzoeksplicht voor verweerder aan te nemen. De minister mag ten aanzien van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet geconcretiseerd en onderbouwd welke ernstige tekortkomingen het Duitse opvang- en asielsysteem kent. De enkele omstandigheid dat er een mes-aanval is geweest in Solingen en dat er grenscontroles zijn ingevoerd, is daartoe onvoldoende. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat eiser bij voorkomende problemen de autoriteiten van Duitsland of de daarvoor geschikte instanties van Duitsland kan benaderen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is.
(Indirect) refoulement
8. Ten aanzien van de vrees van eiser om te worden uitgezet naar Pakistan, overweegt de rechtbank dat binnen de kaders van een Dublinprocedure niet beoordeeld kan worden of een vreemdeling bij overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een reëel risico loopt op indirect refoulement, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 30 november 2023 [3] en de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024. [4] Dit is alleen anders indien niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden ten aanzien van het betreffende land. Dat is in dit geval, zoals hiervoor is overwogen, niet aan de orde.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
10. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [5] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
11. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.HvJEU, 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934.
4.Afdeling, 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.
5.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.