ECLI:NL:RBDHA:2024:17274

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
11311607 RL EXPL 24-17418
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wedertewerkstelling en loonbetaling in kort geding afgewezen; redelijke grond voor non-actiefstelling en geen onrechtmatige discriminatie wegens ziekte

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eisende partij] en Huisartsenpraktijk Laila B.V. [eisende partij] vorderde wedertewerkstelling en betaling van achterstallig loon, na op non-actief te zijn gesteld door de huisartsenpraktijk. De kantonrechter oordeelde dat de non-actiefstelling gerechtvaardigd was, omdat er redelijke gronden waren voor deze beslissing. De kantonrechter stelde vast dat [eisende partij] in juni 2023 onprofessioneel gedrag had vertoond door een patiënt oorbellen te beloven en later zonder overleg een brief aan de rechtbank had gestuurd. Dit gedrag overschreed de grenzen van de behandelaar-patiëntrelatie en leidde tot een vertrouwensbreuk tussen [eisende partij] en de huisartsenpraktijk.

Daarnaast oordeelde de kantonrechter dat de non-actiefstelling niet in strijd was met de CAO Huisartsenzorg en dat er geen sprake was van onrechtmatige discriminatie op basis van ziekte, aangezien de huisartsenpraktijk niet op de hoogte was van de ADHD-diagnose van [eisende partij]. De vordering tot wedertewerkstelling werd afgewezen, evenals de vordering tot rectificatie en nakoming van inspanningsverplichtingen met betrekking tot de ADHD. De kantonrechter oordeelde echter dat [eisende partij] recht had op doorbetaling van haar loon vanaf 28 maart 2024 op basis van een 32-urige werkweek, omdat de non-actiefstelling voor rekening van de werkgever kwam. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
EiV/c
Zaak-/rolnr.: 11311607 RL EXPL 24-17418
24 oktober 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eisende partij] ,wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna: [eisende partij] ,
gemachtigde: mr. H. Tahiri el Osruti,
tegen
de besloten vennootschap
Huisartsenpraktijk Laila B.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde partij,
hierna: de huisartsenpraktijk,
gemachtigde: mr. F.C. Werts.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 2 oktober 2024 met producties 1 t/m 64;
  • de akte met een wijziging van eis van 8 oktober 2024;
  • de conclusie van antwoord in kort geding van 9 oktober 2024 met producties 1 t/m 13.
1.2.
Op 10 oktober 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eisende partij] is verschenen, bijgestaan door mr. H. Tahiri el Osruti. Namens de huisartsenpraktijk zijn [naam 1] en [naam 2] verschenen, bijgestaan door mr. F.C. Werts. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat door partijen op de zitting naar voren is gebracht. Vervolgens is de uitspraak van dit vonnis bepaald op vandaag.

2.Feiten

2.1.
[eisende partij] volgt bij de Hogeschool Utrecht (hierna: de Hogeschool) de opleiding tot physician assistent (PA). Een belangrijk deel van deze opleiding bestaat uit het opdoen van ervaring in de praktijk onder begeleiding van een huisarts.
2.2.
Op 22 juni 2022 stuurt de opleidingscoördinator van [eisende partij] bij de Hogeschool aan de huisartsenpraktijk een e-mail waarin zij bevestigt dat [eisende partij] toestemming heeft om haar opleiding te vervolgen bij de huisartsenpraktijk. De e-mail vermeldt – voor zover relevant – het volgende:
“[…].
Naar aanleiding van ons gesprek over het opleidingstraject voor [eisende partij] afgelopen maandag heb ik zoals afgesproken de besproken zaken voor u (in willekeurige volgorde) hieronder neergezet:
[…].
Vanuit de opleiding vragen we u om aandacht voor het functioneren en de professionaliteitsontwikkeling van [eisende partij] . Omdat (on)professioneel gedrag ook een rol heeft gespeeld bij het vertrek van de vorige werkplekken en bij de stage chirurgie is het goed om duidelijk te zijn in wat u aan gedrag van de student PA verwacht.[…].
Wat betreft het gedrag heb ik u aangegeven dat [eisende partij] hardwerkend en enthousiast is, en in het verlengde daarvan soms de neiging heeft haar eigen ideeën te volgen als het gaat om onderzoek, behandeling en benadering van de patiënten. Ze kiest dan voor de patiënt.
[…].”
2.3.
Tussen [eisende partij] en de huisartsenpraktijk is per 1 juli 2022 een ‘onderwijsarbeidsovereenkomst’ gesloten voor een bepaalde tijd tot 1 april 2024. Daarnaast is per 1 juli 2022 tussen partijen een arbeidsovereenkomst gesloten voor de functie van ‘PA in opleiding’, met een arbeidsduur van 32 uur per week tegen een salaris conform salarisschaal 9, trede 21 van de toepasselijke CAO Huisartsenzorg. Deze arbeidsovereenkomst is per 28 februari 2023 stilzwijgend verlengd en eindigt van rechtswege per 28 februari 2025.
2.4.
Bij [eisende partij] is op 29 juli 2022 de diagnose ADHD-C vastgesteld.
2.5.
In juni 2023 heeft [eisende partij] een patiënt van de huisartsenpraktijk beloofd oorbellen aan haar te geven in ruil voor het ‘therapietrouw’ blijven van de patiënt. De opleider van [eisende partij] bij de huisartsenpraktijk (de heer [naam 1] , tevens huisarts) heeft [eisende partij] erop aangesproken dat zij hiermee de grenzen van een gezonde behandelaar-patiëntrelatie heeft overschreden. [eisende partij] heeft over het incident een reflectieverslag geschreven voor haar opleiding.
2.6.
Op 6 februari 2024 stuurt [eisende partij] aan de huisartsenpraktijk een e-mail over het afronden van haar opleiding. Deze e-mail heeft – voor zover relevant – de volgende inhoud:

Per 1 feb is de subsidie gestopt voor mijn extra schooldag, naast de 3dgn werk. Voor deze extra schooldag hoef ik niet betaald te worden. De vraag is aan mij hoe ik zo snel mogelijk kan afstuderen zonder dat het geld kost?
Dit is mijn plan:
Plan mij helemaal vrij vanaf maandag 12 februari tot eind maart. Dan hoef je mij 2 maanden niks te betalen en kan ik afstuderen en mijn opdrachten inleveren. Ik ben wel aanwezig op werk voor de opdrachten op ma di en vrijdag. Vervolgens start ik maandag 1 april weer met werken als pa.
De dagen die ik nu in feb heb gewerkt kan je compenseren met de 4 dagen die ik vrij heb genomen voor mijn moeder. Zie bijlage.
Als bijlage is een ingevuld verlofaanvraagformulier bijgevoegd van 18 januari 2024 voor verlof op 22, 23, 26 en 29 januari 2024.
2.7.
[eisende partij] heeft voor de maanden februari en maart 2024 onbetaald verlof opgenomen.
2.8.
Op 12 februari 2024 heeft [eisende partij] voor dezelfde patiënt aan wie zij eerder de oorbellen had beloofd een brief gestuurd aan de Rechtbank Den Haag uit naam de huisartsenpraktijk. In die brief geeft [eisende partij] een opsomming van de ‘signalen van financiële verwaarlozing’ die de huisartsenpraktijk bij de patiënt zou hebben opgemerkt. De brief eindigt met een verzoek de bewindvoering van de patiënt over te dragen aan een nieuwe bewindvoerder.
2.9.
Tussen [eisende partij] en [naam 1] heeft op 14 maart 2024 een gesprek plaatsgevonden over de brief van 12 februari 2024. In dat gesprek heeft [naam 1] [eisende partij] erop aangesproken dat zij de brief niet had mogen sturen. Verder heeft [naam 1] in dit gesprek aangekondigd dat de huisartsenpraktijk zich in overleg met de Hogeschool zou beraden op het mogelijk beëindigen van het opleidingstraject van [eisende partij] .
2.10.
Vervolgens heeft op 25 maart 2024 een vervolggesprek plaatsgevonden tussen [eisende partij] , [naam 1] en de heer [naam 2] (Algemeen directeur van de huisartsenpraktijk). In dat gesprek is aan [eisende partij] medegedeeld dat zij in het vervolg geen patiënten meer zou mogen behandelen, maar dat zij wel in de gelegenheid zou worden gesteld om haar laatste opdrachten af te maken voor de afronding van haar opleiding.
2.11.
Op 25 maart 2024 stuurt [eisende partij] aan de huisartsenpraktijk een e-mail met het onderwerp ‘
onbetaald verlof tot wanneer ingepland?’. Deze e-mail heeft – voor zover relevant – de volgende inhoud:

Ik hoor van [naam 3] dat ik geen vrij hoef te vragen voor april omdat ik nog tot 1 juni 2024. Klopt dat? Want dan hoef ik geen vrij te vragen voor april voor vakantie naar London. Dan is de communicatie duidelijk.
Het is handig om even te overleggen, want als ik 1 april 2024 alles inlever, duurt het 4 weken voordat het is nagekeken.
2.12.
Op 27 maart 2024 is in een telefonisch gesprek een conflict ontstaan tussen [eisende partij] en [naam 1] . [eisende partij] heeft in dit gesprek aangegeven dat zij niet akkoord gaat met het feit dat zij geen patiënten meer mag behandelen.
2.13.
Op 28 maart 2024 heeft de huisartsenpraktijk aan [eisende partij] (schriftelijk) laten weten dat zij tot het einde van haar dienstverband op non-actief wordt gesteld en dat haar geen nieuwe arbeidsovereenkomst zal worden aangeboden na het einde van de huidige arbeidsovereenkomst op 28 februari 2025. De e-mail waarin dit aan [eisende partij] wordt medegedeeld luidt – voor zover relevant – als volgt:

Zoals bij u bekend is, is de onderlinge relatie tussen u en de onderneming verstoord door diverse incidenten en aantijgingen. Wij besluiten niet op de incidenten in te gaan, deze zijn bij u bekend en doen voor het verdere verloop niet ter zake.
Hierop hebben wij unaniem besloten u gedurende de rest van uw arbeidsovereenkomst vrij te stellen van werkzaamheden. Uw contract ging in op 1 juli 2022 en liep tot 28 februari 2023 en is daarna stilzwijgend verlengd tot 28 februari 2025. Wij zullen u hierna geen nieuw contract aanbieden.
Concreet houdt dit in dat:
- Wij uw school op de hoogte zullen stellen;
- u geen toegang meer tot het pand heeft;
- uw persoonlijke spullen zullen u worden toegezonden;
- wij u na, u zelf verzochte en toegekende onbetaald verlofperiode tot 1 juni 2024, uw salaris voor 24 uur per week zullen doorbetalen tot einde contract;
- […].
- Het dienstverband per 28 februari 2025 eindigd;
- Er eind maart 2025 een eindafrekening en transitievergoeding wordt gemaakt en uitbetaald.
2.14.
De onderwijsarbeidsovereenkomst tussen partijen is op 1 april 2024 van rechtswege geëindigd.
2.15.
De huisartsenpraktijk heeft met ingang van 1 juni 2024 het loon van [eisende partij] uitbetaald op basis van een 24-urige werkweek.

3.Vordering, grondslag en verweer

3.1.
[eisende partij] vordert – na wijziging van eis – dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • de huisartsenpraktijk wordt veroordeeld om [eisende partij] weder ter werk te stellen;
  • de huisartsenpraktijk wordt veroordeeld tot betaling van achterstallig loon over gewerkte dagen in februari 2024, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
  • de huisartsenpraktijk wordt veroordeeld tot doorbetaling van het loon van € 3.592,- per maand gebaseerd op een 32-urige werkweek vanaf 28 maart 2024, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
  • de huisartsenpraktijk wordt veroordeeld tot het tegenover derden openbaren van een rectificatie zoals door [eisende partij] of de kantonrechter voorgeschreven;
  • de huisartsenpraktijk wordt veroordeeld tot nakoming van haar inspanningsverplichting om doeltreffende maatregelen te nemen ten aanzien van de ADHD van [eisende partij] .
Het voorgaande met veroordeling van de huisartsenpraktijk in alle juridische kosten van [eisende partij] , waaronder kosten voor mediation, te vermeerderen met de wettelijke rente over die kosten vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis.
3.2.
[eisende partij] legt aan haar vordering ten grondslag dat de huisartsenpraktijk haar ten onrechte op non-actief heeft gesteld. De huisartsenpraktijk heeft geen zwaarwegend belang om [eisende partij] op non-actief te stellen, de non-actiefstelling is in strijd met de toepasselijke bepalingen van de CAO Huisartsenzorg en bovendien wordt [eisende partij] door de non-actiefstelling gediscrimineerd vanwege haar ADHD. [eisende partij] heeft een spoedeisend belang om weer tot haar werk te worden toegelaten voor het behalen van haar opleiding.
Aan haar loonvordering legt [eisende partij] ten grondslag dat zij in februari 2024 op verzoek van de huisartsenpraktijk heeft gewerkt, ondanks haar onbetaalde verlof in die maand. Daarnaast heeft [eisende partij] over de maanden april en mei 2024 geen onbetaald verlof opgenomen, zoals de huisartsenpraktijk beweert. Verder is [eisende partij] nooit akkoord gegaan met verlaging van haar werkuren van 32 naar 24 uur per week. Ten slotte moet de huisartsenpraktijk als goed werkgever voldoen aan haar verplichting om [eisende partij] te helpen bij haar functiebeperking vanwege haar ADHD.
3.3.
De huisartsenpraktijk concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eisende partij] in haar vorderingen, dan wel afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling van [eisende partij] in de kosten van deze procedure. Op de verweren van de huisartsenpraktijk wordt in de beoordeling nader ingegaan.

4.Beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
[eisende partij] is in kort geding alleen in haar vorderingen ontvankelijk indien zij bij die vorderingen een spoedeisend belang heeft. Het spoedeisend belang van [eisende partij] bij de vordering tot wedertewerkstelling is er (in ieder geval) in gelegen dat zij toegang tot haar werkplek moet hebben voor het afronden van haar opleiding. Ten aanzien van die vordering is daarom het vereiste spoedeisend belang aanwezig. De vorderingen tot rectificatie en tot nakoming van de inspanningsverplichting met betrekking tot de ADHD van [eisende partij] moeten worden aangemerkt als nevenvorderingen die nauwverwant zijn aan de (hoofd)vordering tot wedertewerkstelling. Nu [eisende partij] bij die hoofdvordering een spoedeisend belang heeft, kan zij in kort geding ook in deze nevenvorderingen worden ontvangen. De overige vorderingen van [eisende partij] hebben betrekking op betaling van haar loon. Dergelijke vorderingen zijn naar hun aard spoedeisend. Ook in die vorderingen is [eisende partij] daarom in kort geding ontvankelijk.
De vordering tot wedertewerkstelling
4.2.
In artikel 7:611 BW is bepaald dat een werkgever zich tegenover werknemers moet gedragen als een goed werkgever. Volgens vaste jurisprudentie vloeit uit deze verplichting voort dat de werkgever een werknemer toe moet laten tot het verrichten van de overeengekomen arbeid, tenzij de werkgever een redelijke grond heeft om de werknemer die toegang te ontzeggen. Of een vordering tot wedertewerkstelling in het kader van deze verplichting moet worden toegewezen, hangt (onder andere) af van de aard van de dienstbetrekking, de overeengekomen arbeid en de bijzondere omstandigheden van het geval (zie bijv. HR 12 mei 1989, NJ 1989/801). In kort geding heeft verder te gelden dat de vordering tot wedertewerkstelling alleen kan worden toegewezen indien in zodanige mate waarschijnlijk is dat de vordering ook in een bodemprocedure zal worden toegewezen, dat daarop bij wijze van voorlopige voorziening kan worden vooruitgelopen.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat de vordering tot wedertewerkstelling moet worden afgewezen, omdat onvoldoende waarschijnlijk is geworden dat deze in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Er is een redelijke grond voor non-actiefstelling
4.4.
[eisende partij] heeft niet weersproken dat zij in juni 2023 oorbellen heeft beloofd aan een patiënt van de huisartsenpraktijk en dat haar opleider [naam 1] haar heeft aangesproken op de onprofessionaliteit van dit handelen. [eisende partij] heeft ook niet weersproken dat zij vervolgens voor dezelfde patiënt op 12 februari 2024 een brief aan de rechtbank heeft verstuurd met het verzoek de patiënt van bewindvoerder te laten wisselen. Ook staat vast dat [eisende partij] dit heeft gedaan zonder dat zij daar voorafgaand overleg over heeft gehad met haar opleider.
4.5.
De kantonrechter is met de huisartsenpraktijk van oordeel dat [eisende partij] met het verzenden van de brief (wederom) de grenzen van de behandelaar-patiëntrelatie heeft overschreden. Met het versturen van de brief heeft [eisende partij] de huisartsenpraktijk laten optreden als vertegenwoordiger van de patiënt in een juridische procedure. Anders dan [eisende partij] meent, is dat geen handeling die valt onder het goed hulpverlenerschap als bedoeld in artikel 7:453 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook artikel 7:465 BW, dat gaat over de vertegenwoordiging van een wilsonbekwame patiënt vormt daarvoor geen grondslag. [eisende partij] heeft gesteld dat iedere hulpverlener in de huisartsenpraktijk op grond van artikel 7:465 lid 4 BW een brief kan sturen voor wijziging bewind, maar dat is niet zo. Laatsgenoemd artikellid bepaalt dat een hulpverlener wilsuitingen van wettelijke vertegenwoordigers van wilsonbekwame patiënten die naar het oordeel van de hulpverlener kennelijk niet het belang van de patiënt zijn niet hoeft te volgen. Dit ‘overrulen’ van deze vertegenwoordigers kan in zeer uitzonderlijke situaties plaatsvinden, maar dan gaat het, in het geval van een huisarts, om het handelen van de huisarts als medisch hulpverlener, niet op het optreden van de huisarts als vertegenwoordiger in een juridische procedure namens de patiënt.
4.6.
Ook valt [eisende partij] aan te rekenen dat zij geen overleg heeft gehad met haar opleider voordat zij de brief verstuurde. [eisende partij] betwist weliswaar dat haar door de huisartsenpraktijk was verboden om contact te hebben met de betreffende patiënt, maar het staat vast dat [eisende partij] wel door haar opleider was gewaarschuwd dat zij de professionele grenzen tussen haarzelf en de betreffende patiënt beter moest bewaken. Ook staat niet ter discussie dat in zijn algemeenheid het bewaken van professionele grenzen voor [eisende partij] een aandachtspunt was, omdat dit ook een rol had gespeeld bij haar vertrek van vorige werkplekken. In het licht daarvan had op zijn minst van [eisende partij] mogen worden verwacht dat zij haar voornemen om de brief te sturen eerst zou voorleggen aan haar opleider. [eisende partij] heeft op de zitting ook geen verklaring kunnen geven waarom zij dat niet heeft gedaan.
4.7.
Tot slot heeft [eisende partij] desgevraagd op de zitting aangegeven dat zij nog altijd achter haar keuze staat om deze brief te versturen. Zij stelt zich op het standpunt dat zij daarmee juist aan haar zorgplicht tegenover de patiënt heeft voldaan. Het gebrek aan leerbaarheid en zelfreflectie dat zij hiermee laat zien is een belangrijk punt, nu het in de aard van de arbeidsovereenkomst tussen partijen besloten ligt dat [eisende partij] zich als PA in opleiding juist wel leerbaar en reflectief moet opstellen. De kantonrechter is van oordeel dat het onder deze omstandigheden goed te begrijpen is dat de huisartsenpraktijk geen vertrouwen meer heeft in de leerbaarheid van [eisende partij] en dat de opleider [naam 1] haar niet meer onder zijn verantwoordelijkheid met patiënten wil laten werken.
4.8.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, voldoende is gebleken dat de huisartsenpraktijk een redelijke grond heeft om [eisende partij] de toegang tot het werk te ontzeggen.
De non-actiefstelling is niet in strijd met de CAO
4.9.
[eisende partij] heeft aangevoerd dat de non-actiefstelling in strijd is met de bepalingen van de toepasselijke CAO Huisartsenzorg. De huisartsenpraktijk heeft hier tegen ingebracht dat de CAO in artikel 9.1 sub g bepaalt dat de werkgever, nadat het dienstverband rechtsgeldig is opgezegd, de werknemer voor de verdere duur van die opzegtermijn op non-actief kan stellen, indien zwaarwegende belangen naar het oordeel van de werkgever zulks noodzakelijk maken. Hoewel deze bepaling directe toepassing heeft op het geval dat het dienstverband rechtsgeldig is opgezegd, is de kantonrechter met de huisartsenpraktijk van oordeel dat deze bepaling analoog kan worden toegepast op het geval dat door de werkgever is aangezegd dat het dienstverband na het einde van rechtswege niet zal worden verlengd, zoals hier aan de orde. Verder volgt uit hetgeen onder 4.4 tot en met 4.7 is overwogen dat aan de in de CAO opgenomen voorwaarde dat er een zwaarwegend belang moet zijn is voldaan. De non-actiefstelling is dan ook niet in strijd met de CAO Huisartsenzorg.
Er is geen sprake van discriminatie wegens ziekte
4.10.
[eisende partij] heeft aangevoerd dat haar non-actiefstelling onrechtmatige discriminatie op grond van ziekte oplevert. Volgens [eisende partij] is de non-actiefstelling namelijk ingegeven door het feit dat [eisende partij] lijdt aan ADHD-C. De kantonrechter volgt [eisende partij] niet in die stelling. De huisartsenpraktijk heeft betwist dat zij er tot aan deze procedure van op de hoogte is geweest dat [eisende partij] lijdt aan ADHD-C. [eisende partij] heeft desgevraagd op de zitting toegegeven dat zij dit ook niet eerder aan de huisartsenpraktijk heeft verteld en dat zij zich ook nooit eerder heeft ziekgemeld vanwege ADHD-C. [eisende partij] heeft zich echter op het standpunt gesteld dat de huisartsenpraktijk desondanks op de hoogte had behoren te zijn van haar ADHD-C, omdat de huisartsen die bij de praktijk werkzaam zijn in staat moeten worden geacht om de ADHC-C zelf bij [eisende partij] vast te stellen. Het is echter niet de taak van de huisartsenpraktijk als werkgever om ongevraagd diagnoses te stellen aan haar eigen werknemers. Het enkele feit dat er huisartsen in dienst zijn bij de werkgever maakt dat niet anders.
4.11.
Nu in deze procedure vast staat dat de huisartsenpraktijk op het moment van de non-actiefstelling niet op de hoogte was van de ziekte van [eisende partij] , is daarmee uitgesloten dat de huisartsenpraktijk [eisende partij] direct heeft gediscrimineerd door haar op non-actief te stellen
vanwegehaar ziekte. Ook is niet gebleken is dat de non-actiefstelling een indirecte discriminatie van [eisende partij] oplevert. [eisende partij] heeft gesteld dat de omstandigheden die aan de non-actiefstelling ten grondslag liggen het gevolg zijn van haar ziekte. Dit is echter door de huisartsenpraktijk betwist met de stelling dat het niet-professionele gedrag van [eisende partij] waar de non-actiefstelling uit voortkomt niet het gevolg is van ADHD-C. [eisende partij] heeft niet onderbouwd waarom dit gedrag wel kan worden verklaard door haar ADHD-C diagnose. Dat de incidenten van juni 2023 en februari 2024 die aan de non-actiefstelling ten grondslag liggen het gevolg zijn van de ADHD-C van [eisende partij] , is dan ook niet gebleken.
Conclusie
4.12.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering tot wedertewerkstelling, en daarmee ook die tot rectificatie en tot nakoming van de inspanningsverplichtingen van de huisartsenpraktijk met betrekking tot de ADHD-C, worden afgewezen. Hetgeen de partijen hebben aangevoerd over de vraag of [eisende partij] zich schuldig heeft gemaakt aan ‘Ozempicfraude’ behoeft gelet op deze conclusie geen bespreking meer.
Het loon voor gewerkte dagen in februari 2024
4.13.
[eisende partij] vordert betaling van loon voor gewerkte dagen in februari 2024. Zij stelt zich op het standpunt dat zij in februari 2024 weliswaar onbetaald verlof heeft opgenomen, maar dat zij desondanks enkele dagen in die maand op aanvraag van de huisartsenpraktijk heeft gewerkt. De huisartsenpraktijk stelt zich daarentegen op het standpunt dat zij [eisende partij] geen betaling voor gewerkte dagen in februari 2024 verschuldigd is, omdat [eisende partij] zelf heeft laten weten dat zij voor de maand februari 2024 geen betaling hoefde te ontvangen. De huisartsenpraktijk wijst ter onderbouwing van haar standpunt op de e-mail van [eisende partij] van 6 februari 2024. In die e-mail schrijft [eisende partij] over de gewerkte dagen in februari: “
De dagen die ik nu in feb heb gewerkt kan je compenseren met de 4 dagen die ik vrij heb genomen voor mijn moeder.” Gelet op deze e-mail is de kantonrechter van oordeel dat de huisartsenpraktijk voldoende heeft onderbouwd dat zij [eisende partij] geen verdere betaling voor de maand februari 2024 verschuldigd is. Daarbij weegt mee dat [eisende partij] ook niet concreet heeft gemaakt voor welke specifieke dagen in februari 2024 zij meent nog betaling te moeten ontvangen. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
Het loon vanaf 28 maart 2024
4.14.
[eisende partij] vordert verder betaling van haar loon vanaf 28 maart 2024 op basis van een 32-urige werkweek. De huisartsenpraktijk heeft ten eerste tegen deze vordering aangevoerd dat [eisende partij] volgens haar voor de maanden februari tot en met mei 2024 onbetaald verlof heeft opgenomen. De huisartsenpraktijk verwijst hierbij naar de mail van [eisende partij] van 25 maart 2024. [eisende partij] betwist dit en stelt zich op het standpunt dat zij slechts voor de maanden februari en maart 2024 onbetaald verlof heeft opgenomen. Ook uit de genoemde mail is dit volgens haar niet af te leiden.
4.15.
De kantonrechter stelt in dit kader voorop dat op grond van artikel 7:628 lid 1 BW de werkgever verplicht is het naar tijdruimte vastgestelde loon te voldoen indien de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen. Het staat vast dat [eisende partij] per 28 maart 2024 door de huisartsenpraktijk op non-actief is gesteld. Het niet verrichten van de overeengekomen arbeid vanwege een non-actiefstelling is een omstandigheid is die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen. Voor zover [eisende partij] dus al voorafgaand aan de non-actiefstelling onbetaald verlof voor de maanden april en mei 2024 had opgenomen, kan dit gelet op de daarna gevolgde non-actiefstelling niet alsnog worden aangemerkt als een omstandigheid op grond waarvan het niet verrichten van loon in redelijkheid voor rekening van [eisende partij] behoort te komen. De huisartsenpraktijk had daarom vanaf 28 maart 2024 het loon van [eisende partij] moeten doorbetalen.
Het loon op basis van een 32-urige werkweek
4.16.
Ten tweede heeft de huisartsenpraktijk aangevoerd dat [eisende partij] voorafgaand aan de non-actiefstelling ermee akkoord is gegaan dat haar arbeidsduur per 1 april 2024 verlaagd zou worden van 32 uur per week naar 24 uur per week. De huisartsenpraktijk wijst ter onderbouwing van haar standpunt naar de e-mail van [eisende partij] van 6 februari 2024. Volgens de huisartsenpraktijk blijkt uit die e-mail dat [eisende partij] na het vervallen van haar ‘opleidingsdag’ drie dagen zou blijven werken en dat de vervallen opleidingsdag niet opgevuld zou worden met een reguliere werkdag. [eisende partij] betwist dat zij dit in de betreffende mail zo heeft bedoeld.
4.17.
Een werkgever mag er slechts dan op vertrouwen dat een werknemer instemt met een voor hem nadelige wijziging van de arbeidsvoorwaarden als de werknemer duidelijkheid is verschaft over de inhoud van die wijziging en op basis van gedragingen of verklaringen van de werknemer zijn welbewuste instemming blijkt. Daarvan is in dit geval geen sprake. De betreffende-mail heeft betrekking op het plan dat [eisende partij] had opgesteld om haar studie zo spoedig mogelijk af te ronden omdat zij te horen had gekregen dat de subsidie voor haar opleiding per februari 2024 was geëindigd. Dat partijen het toen ook hebben gehad over de arbeidsduur van [eisende partij] nadat de studie was afgerond blijkt niet uit deze mail, laat staan dat [eisende partij] uitdrukkelijk akkoord is gegaan met een verlaging van haar arbeidsduur.
4.18.
De vordering tot betaling van het achterstallig loon vanaf 28 maart 2024 op basis van een 32-urige werkweek wordt gelet op het voorgaande toegewezen. [eisende partij] vordert daarnaast de wettelijke rente en de wettelijke verhoging over het achterstallig loon. De wettelijke rente wordt als niet weersproken toegewezen zoals in de beslissing vermeld. Ook de wettelijke verhoging over het salaris is toewijsbaar, echter met dien verstande dat deze vanwege de samenloop met de wettelijke rente zal worden beperkt tot 20 procent.
Proceskosten
4.19.
Partijen worden in deze procedure over en weer deels in het gelijk gesteld. De proceskosten worden daarom gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Daaruit volgt ook dat de door [eisende partij] gevorderde werkelijke proceskostenvergoeding wordt afgewezen.

5.Beslissing

De kantonrechter in kort geding:
5.1.
veroordeelt de huisartsenpraktijk om aan [eisende partij] te betalen het loon van € 3.592,- per maand op grond van een 32-urige werkweek vanaf 28 maart 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid en de wettelijke verhoging ex. artikel 7:625 BW tot een maximum van 20 procent van het verschuldigde;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. S.L.M. Staals en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 oktober 2024.