ECLI:NL:RBDHA:2024:17262

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/660638 HA ZA 24-104
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van aandelen aan toonder in aandelen op naam en de gevolgen voor aandeelhoudersrechten

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, staat de omzetting van aandelen aan toonder in aandelen op naam centraal. De eiser, [eisende partij], heeft een aantal aandelen aan toonder in de vennootschap FORWARD BUSINESS PARKS 2000 NV en heeft verzocht om deze om te zetten in aandelen op naam. De vennootschap heeft echter gesteld dat dit verzoek te laat is ingediend, aangezien de statuten van de vennootschap een termijn van vijf jaar stellen voor het indienen van een dergelijk verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet binnen deze termijn heeft verzocht om de aandelen op naam te stellen, maar dat hij nog wel recht heeft op vervangende aandelen op naam, aangezien de wettelijke termijn hiervoor nog niet is verstreken. De rechtbank oordeelt dat de eiser recht heeft op vervangende aandelen, mits hij de aandeelbewijzen inlevert bij de vennootschap. De rechtbank heeft de vennootschap bevolen om de vervangende aandelen binnen vier maanden na inlevering van de aandeelbewijzen toe te kennen. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de eiser tot betaling van achterstallig dividend afgewezen, omdat de vennootschap de aandelen op naam heeft verkregen en de rechten van de eiser op dividend zijn vervallen. De vennootschap is veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/660638 / HA ZA 24-104
Vonnis van 23 oktober 2024
in de zaak van
[eisende partij]te [woonplaats] ,
eisende partij,
advocaat: mr. P.H.J. Körver,
tegen
FORWARD BUSINESS PARKS 2000 NVte Sassenheim,
gedaagde partij,
advocaat: mr. M.M. Arts.
Partijen worden hierna [eisende partij] en de vennootschap genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 december 2023 met producties 1 en 2;
- de conclusie van antwoord met producties 1 – 20;
- het tussenvonnis van 31 juli 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte overlegging producties van de vennootschap met productie 22 (er is geen productie 21).
1.2.
Op 12 september 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij waren partijen en hun advocaten aanwezig. De griffier heeft aantekening gemaakt van wat ter zitting is besproken. Aansluitend aan de mondelinge behandeling is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De vennootschap is een naamloze vennootschap die zich richt op gebiedsontwikkeling en vastgoedbelegging rond Schiphol. De vennootschap heeft in het verleden zowel (al dan niet gecertificeerde) aandelen op naam en aan toonder uitgegeven.
2.2.
[eisende partij] is in het bezit van een aantal aandelen en certificaten aan toonder in de vennootschap. De door hem gehouden aandelen aan toonder (hierna: de [eisende partij] -aandelen) zijn genummerd [nummer 1] en [nummer 2] (ieder tien aandelen groot) en [nummer 3] tot en met [nummer 4] (ieder één aandeel groot).
2.3.
De vennootschap heeft haar statuten op 9 oktober 2017 gewijzigd. Sinds die wijziging kent de vennootschap volgens de statuten geen aandelen aan toonder meer. Artikel 7 van de statuten luidt sindsdien, voor zover van belang, als volgt:
Aandelen
Artikel 7
1.
De aandelen luiden op naam. (…)
2.
De op het moment van deze statutenwijziging bestaande aandelen aan toonder zullen door de vennootschap kosteloos op naam worden gesteld, zulks op verzoek van de desbetreffende aandeelhouder en tegen inlevering van de betreffende aandeelbewijzen.
Het verzoek tot het op naam stellen van de aandelen aan toonder zal door de aandeelhouder aan de vennootschap moeten worden kenbaar gemaakt binnen vijf (5) jaar na de datum van deze akte.
Alle rechten welke verbonden zijn aan aandelen aan toonder ten aanzien waarvan binnen vijf (5) jaar na de datum van deze akte door de vennootschap geen verzoek is ontvangen om de aandelen op naam te stellen zullen op dat moment vervallen en de betreffende aandeelbewijzen verliezen op dat moment ten opzichte van de vennootschap hun waarde.
3.
De rechten welke verbonden zijn aan bestaande aandelen aan toonder kunnen niet worden uitgeoefend tot na inlevering van het betreffende aandeelbewijs als bedoeld in het hiervoor in het tweede lid van dit artikel bepaalde, één en ander met inachtneming van het in de wet bepaalde.
4.
(…)
Door het op naam stellen van de aandelen verliezen de oorspronkelijke aandeelbewijzen ten opzichte van de vennootschap hun waarde.”
2.4.
[eisende partij] heeft zich bij e-mail van 18 april 2023 bij de vennootschap gemeld als aandeel- en certificaathouder aan toonder en (onder meer) omwisseling van zijn aandelen aan toonder in aandelen op naam verzocht. De vennootschap heeft zich op het standpunt gesteld dat [eisende partij] te laat is met zijn verzoek.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert, na vermindering van eis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het volgende:
I. De vennootschap te bevelen de omwisseling van [de [eisende partij] -aandelen] op de naam van [eisende partij] (vervangende aandelen op naam) te bewerkstelligen binnen 7 dagen na de betekening van het te wijzen vonnis op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat de vennootschap hiermee in gebreke blijft;
II. betaling van het achterstallige dividend;
III. betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 465,77 alsmede deurwaarderskosten ad € 154,90 aan eiser, vermeerderd met wettelijke rente;
IV. betaling van de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
De vennootschap voert verweer. De vennootschap concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisende partij] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisende partij] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de onderlinge verhouding tussen de vervalregeling in de statuten en de wettelijke regeling van art. 2:82 BW. Deze laatste regeling luidt, voor zover hier van belang, sinds de laatste wetswijziging per 1 juli 2019 als volgt:
1. De statuten bepalen of aandelen op naam of aan toonder luiden. Aandelen aan toonder worden uitgegeven in de vorm van een verzamelbewijs dat in bewaring wordt gegeven aan het centraal instituut of een intermediair als bedoeld in artikel 1 van de Wet giraal effectenverkeer.
(…)
3. Uiterlijk op 31 december 2019 stelt de vennootschap door een statutenwijziging aandelen aan toonder op naam voor zover deze aandelen niet in bewaring zijn gegeven aan het centraal instituut of een intermediair als bedoeld in artikel 1 van de Wet giraal effectenverkeer. (…)
4. Aandelen aan toonder die op 1 januari 2020 niet in bewaring zijn gegeven aan een centraal instituut of een intermediair als bedoeld in artikel 1 van de Wet giraal effectenverkeer of op naam zijn gesteld door de vennootschap, luiden vanaf die datum van rechtswege op naam.
5. Indien aandelen aan toonder door een statutenwijziging of van rechtswege op naam worden gesteld kan de aandeelhouder de aan een aandeel verbonden rechten niet uitoefenen, tot na inlevering van het aandeelbewijs aan de vennootschap. Deze regeling is van overeenkomstige toepassing indien houders van aandelen aan toonder door fusie of splitsing houders worden van aandelen op naam, met dien verstande dat overlegging van het aandeelbewijs volstaat.
6. Een aandeelbewijs dat niet uiterlijk op 31 december 2020 in bewaring is gegeven bij een intermediair of het centraal instituut, dan wel na omzetting in een aandeel op naam, niet uiterlijk op deze datum is ingeleverd bij de vennootschap, wordt om niet verkregen door de vennootschap, ongeacht of de statuten verkrijging van eigen aandelen toestaan. De vennootschap wordt geregistreerd als aandeelhouder in het register. De vennootschap houdt de aandelen totdat de termijn als bedoeld in lid 9 is verlopen.
(…)
(…)
9. Een aandeelhouder die zich uiterlijk vijf jaar na de verkrijging bedoeld in lid 6 alsnog meldt bij de vennootschap met een aandeelbewijs heeft recht op een vervangend aandeel op naam van de vennootschap.
(…)
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eisende partij] niet binnen de in de statuten genoemde termijn van vijf jaar (zie hiervoor onder 2.3) heeft verzocht om de [eisende partij] -aandelen op naam te stellen. Volgens de vennootschap is daarmee het doek voor [eisende partij] gevallen. [eisende partij] beroept zich erop dat de hiervoor weergegeven termijn van art. 2:82 lid 9 BW nog niet is verstreken en dat die termijn voorgaat op de in de statuten genoemde termijn.
4.3.
Partijen twisten verder over de vraag wanneer de [eisende partij] -aandelen zijn (of worden) omgezet in aandelen op naam. Volgens de vennootschap is dat gebeurd op het moment van de statutenwijziging. Volgens [eisende partij] gebeurt dat pas als de houder van aandelen aan toonder zich bij de vennootschap meldt met een verzoek tot tenaamstelling.
4.4.
Daarnaast twisten partijen over de vraag wat het gevolg zou zijn voor het recht op dividend als de [eisende partij] -aandelen alsnog door de vennootschap op naam van [eisende partij] zouden moeten worden gesteld, dan wel [eisende partij] recht zou hebben op vervangende aandelen op naam. Het gaat dan om dividend dat betaalbaar is gesteld tussen het moment van de statutenwijziging en het moment dat de aandelen alsnog op naam van [eisende partij] worden gesteld of hij vervangende aandelen krijgt. Dat [eisende partij] in de tussenliggende periode zijn (eventuele) recht op dividend niet kon uitoefenen is niet in geschil, vanwege de statutaire en wettelijke opschortingsregeling.
4.5.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
De verhouding tussen de statutaire en de wettelijke regeling
4.6.
In het midden kan blijven of de [eisende partij] -aandelen meteen bij de statutenwijziging zijn omgezet in aandelen op naam, of dat hiervoor een verzoek daartoe van [eisende partij] nodig was. Voor zover de [eisende partij] -aandelen immers niet reeds bij de statutenwijziging zijn omgezet, is dat op 1 januari 2020 van rechtswege gebeurd, zo volgt uit lid 4 van art. 2:82 BW (zie hiervoor onder 4.1). De [eisende partij] -aandelen zijn dus inmiddels aandelen op naam, en geen aandelen aan toonder. Vanaf het moment van omzetting, of dat nu bij de statutenwijziging of per 1 januari 2020 is geweest, moet dus onderscheid worden gemaakt tussen de [eisende partij] -aandelen als aandelen in de vennootschap op naam, en de papieren aandeelbewijzen ten aanzien van de voormalige [eisende partij] -aandelen (aan toonder).
4.7.
Als de lezing van de vennootschap moet worden gevolgd, en de [eisende partij] -aandelen dus op het moment van de statutenwijziging al zijn omgezet in aandelen op naam, dan heeft het in de statuten genoemde ‘verzoek tot het op naam stellen’ alleen betrekking op het door de vennootschap op naam van de voormalige houder van de aandeelbewijzen zetten van die aandelen (tegen inlevering van de aandeelbewijzen). Als de lezing van [eisende partij] moet worden gevolgd, dan vallen de omzetting van de aandelen aan toonder in aandelen op naam en de tenaamstelling samen. Het ‘verzoek tot het op naam stellen’, als bedoeld in de statuten, ziet dan op beide elementen. Wat daar ook van zij, op grond van de statuten had [eisende partij] tot 9 oktober 2022 – vijf jaar na de datum van de statutenwijziging – om dit verzoek te doen tegen inlevering van de aandeelbewijzen.
4.8.
Vast staat dat [eisende partij] de aandeelbewijzen van de [eisende partij] -aandelen niet uiterlijk op 31 december 2020 heeft ingeleverd bij de vennootschap. Hij heeft ze immers nog in zijn bezit en heeft zich pas op 18 april 2023 bij de vennootschap gemeld (zie hiervoor onder 2.4). Dat maakt dat de [eisende partij] -aandelen (op naam) op 1 januari 2021
van rechtswegeom niet door de vennootschap zijn verkregen op grond van lid 6 van art. 2:82 BW. Vanaf dat moment zijn de [eisende partij] -aandelen dus niet alleen omgezet in aandelen op naam, maar ook op naam gesteld van de vennootschap.
4.9.
Het voorgaande brengt met zich dat [eisende partij] vanaf 1 januari 2021 geen ‘verzoek tot het op naam stellen’, als bedoeld in de statuten, meer kon doen. Niet als dit verzoek alleen ziet op de tenaamstelling, en ook niet als dit ziet op zowel de omzetting als de tenaamstelling. De [eisende partij] -aandelen waren immers hoe dan ook inmiddels omgezet in aandelen op naam en daarnaast inmiddels van rechtswege verkregen door, en daarmee op naam gesteld van, de vennootschap. Op het moment van verkrijging door de vennootschap was het recht van [eisende partij] om de [eisende partij] -aandelen op zijn naam te laten stellen nog niet op grond van de statuten vervallen, dat zou immers pas op 9 oktober 2022 zijn gebeurd. Toch kon [eisende partij] vanaf dat moment het verzoek niet meer doen.
4.10.
Op het moment van de verkrijging van de [eisende partij] -aandelen (op naam) door de vennootschap is echter een nieuw recht ontstaan: het recht van [eisende partij] om, tegen (alsnog) inlevering van de aandeelbewijzen vervangende aandelen te verkrijgen (art. 2:82 lid 9 BW, zie hiervoor onder 4.1). Uit de parlementaire geschiedenis bij art. 2:82 BW volgt dat met de uitoefening van dit recht niet hetzelfde wordt verkregen als met het hiervoor onder 4.7 ‘verzoek tot het op naam stellen’. Dat verzoek ziet immers op de inmiddels door de vennootschap verkregen ‘oude’ aandelen, terwijl met recht om vervangende aandelen te verkrijgen een ander, vervangend aandeel wordt verkregen, dan wel het op de naam van de vennootschap gestelde aandeel terug wordt overgedragen:
“Het wetsvoorstel bevat een aantal maatregelen om thuisbewaarders te bewegen hun toonderstukken in te leveren. Na de statutaire omzetting van de aandelen aan toonder in aandelen op naam door de vennootschap, kan de aandeelhouder zijn rechten alleen nog uitoefenen als hij zijn toonderstuk inlevert bij de vennootschap. Daarnaast verkrijgt de vennootschap de aandelen op naam, waarvan de corresponderende toonderstukken niet voor 1 januari 2021 bij de vennootschap zijn ingeleverd. Deze aandelen worden door de vennootschap om niet verkregen. Nadien heeft de aandeelhouder nog wel het recht op een vervangend aandeel op naam van de vennootschap, wanneer hij zich binnen vijf jaar na de verkrijging door de vennootschap alsnog meldt met zijn toonderstuk. De niet uitgeoefende rechten die verbonden zijn aan zijn eerdere aandeel zijn dan wel vervallen. Op 1 januari 2026 vervalt het recht om een vervangend aandeel op naam te krijgen.” [1]
en
“Lid 9 bevat een regeling voor de houder van een voormalig toonderaandeel dat is omgezet in een aandeel op naam, die zich binnen vijf jaar na de verkrijging door de vennootschap alsnog meldt met een toonderbewijs. Een aandeelhouder die zich uiterlijk op 1 januari 2026 alsnog meldt bij de vennootschap met een aandeelbewijs heeft recht op een vervangend aandeel op naam van de vennootschap. De termijn van vijf jaar komt overeen met de verjaringstermijn die thans gebruikelijk is vorderingen (artikel 3:307 BW). Deze regeling zorgt er enerzijds voor dat wordt voorzien dat een aandeelhouder gedurende een overgangsperiode alsnog zijn eigendomsrecht kan uitoefenen. (…) Het vervangend recht op een aandeel is een vorderingsrecht waardoor de vennootschap ermee kan volstaan een soortgelijk aandeel te verschaffen als het aandeel van de aandeelhouder. (…) De vennootschap is verplicht de verkregen stukken om niet te behouden totdat de termijn is verlopen waarin een aandeelhouder een vervangend aandeel kan vorderen. Intrekking of vervreemding is in deze periode niet mogelijk, omdat in lid 6 is bepaald dat de vennootschap om niet verkregen aandelen houdt totdat de vijfjaarstermijn is verstreken. De vennootschap is niet verplicht de aandeelhouder die een beroep doet op zijn vorderingsrecht hetzelfde aandeel te verschaffen als het aandeel dat zij om niet heeft verkregen. De vennootschap kan één van de aandelen overdragen aan de aandeelhouder.
De aandeelhouder kan alleen aanspraak maken op opgeschorte rechten, zoals winstuitkeringen, tot het moment waarop de aandelen om niet door de vennootschap zijn verkregen.” [2]
4.11.
Het voorgaande maakt dat vanaf de verkrijging van de [eisende partij] -aandelen (op naam) door de vennootschap geen betekenis meer toekomt aan de regeling in artikel 7 lid 2 van de statuten dat de houder van aandelen aan toonder zijn ‘verzoek tot het op naam stellen’ binnen vijf jaar na de statutenwijziging moet doen. Het recht om een vervangend aandeel te verkrijgen is pas op 1 januari 2021 ontstaan en de verjaring van dat recht wordt exclusief bestreken door lid 9 van art. 2:82 BW. Tussen partijen is niet in geschil dat deze termijn nog niet is verstreken.
4.12.
Het voorgaande is in lijn met de constatering in de parlementaire geschiedenis dat het verval van het individuele aandeelhoudersrecht slechts onder strikte voorwaarden kan plaatsvinden vanwege het verregaande karakter daarvan:
“De voorgestelde regeling bevat daarmee een evenwicht tussen het verval van het vermogensrecht en het individuele recht van een aandeelhouder op een onbeperkt genot van dit recht. Het verval van dit vermogensrecht is een
ultimum remediumdat slechts onder strikte voorwaarden kan plaatsvinden. Er staat weliswaar geen geldelijke compensatie tegenover het verval, maar er is sprake van een overgangstermijn. Bovendien heeft de aandeelhouder gedurende een overgangsperiode nog recht op een vervangende aandeel. Ten slotte is het verval vanwege de aangekondigde termijn waarop dit gaat plaatsvinden voldoende voorzienbaar. Aldus voldoet de regeling aan de vereisten voor de bescherming van het recht op eigendom als bedoeld in Artikel 1, Eerste Protocol, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.” [3]
Het is in die zin dus ‘én-én’: er is een overgangstermijn waarbinnen het (voormalige) aandeel aan toonder op naam kan worden gesteld én (‘bovendien’) een overgangsperiode waarin een vervangend aandeel kan worden verkregen.
4.13.
De slotsom is dat [eisende partij] te laat is voor zover zijn vorderingen er op zien dat zijn (voormalige) [eisende partij] -aandelen op zijn naam worden gesteld. Daarvoor is het doek op 1 januari 2021 gevallen. Maar [eisende partij] is nog niet te laat met zijn vordering tot het verstrekken van vervangende aandelen, nu hij daarvoor tot 1 januari 2026 de tijd heeft.
Wat betekent dit voor het gevorderde?
4.14.
De vennootschap heeft betoogd dat [eisende partij] in zoverre het verkeerde heeft gevorderd, door alleen
omwisselingte vorderen. De rechtbank gaat aan dat verweer voorbij. Weliswaar vordert [eisende partij] ‘de omwisseling van’ de [eisende partij] -aandelen, maar heeft daarbij tussen haakjes vermeld ‘(vervangende aandelen op naam)’. De vennootschap had die vordering, hiervoor weergegeven onder 3.1, dus zo kunnen en moeten begrijpen dat daarmee (ook) is gedoeld op een vordering op grond van art. 6:82 lid 9 BW. Daarbij weegt mee dat [eisende partij] in zijn dagvaarding uitdrukkelijk verwijst naar dit artikellid en daarbij ook het standpunt inneemt dat van die bepaling niet door een statutenwijziging kan worden afgeweken. [4]
4.15.
De vennootschap heeft zich verder tegen toewijzing van het gevorderde verweerd met het volgende. De [eisende partij] -aandelen waren oorspronkelijk eigendom van de vader van [eisende partij] . Die is op 5 juni 2017 in staat van faillissement verklaard. De vennootschap wil uitsluiten dat [eisende partij] sr. en [eisende partij] de [eisende partij] -aandelen aan het zicht van de curator hebben onttrokken en heeft [eisende partij] daarom om sluitend bewijs gevraagd van het feit dat de [eisende partij] -aandelen voor de datum van het faillissement aan hem zijn overgedragen. Dat bewijs is niet geleverd, aldus nog steeds de vennootschap.
4.16.
De rechtbank gaat ook aan dit verweer voorbij. Feit is dat [eisende partij] op dit moment de houder is van de aandeelbewijzen horend bij de voormalige [eisende partij] -aandelen (aan toonder). Op grond van art. 3:109 BW wordt [eisende partij] vermoed deze stukken voor zichzelf te houden. [eisende partij] heeft bovendien ter zitting het standpunt ingenomen dat hij deze stukken al (ruim) voor het faillissement van zijn vader heeft verkregen. Dat hij die stelling niet nader heeft kunnen onderbouwen maakt niet dat moet worden afgeweken van het hiervoor genoemde vermoeden. Het enkele feit dat de vennootschap ‘haar twijfels heeft’ of de aandeelbewijzen wel of niet aan het faillissement zijn onttrokken maakt evenmin dat van het vermoeden kan worden afgeweken.
4.17.
Vordering I van [eisende partij] zal dus worden toegewezen, in die zin dat de vennootschap zal worden bevolen om aan [eisende partij] vervangende aandelen op naam toe te kennen. De rechtbank zal daaraan de voorwaarde verbinden dat [eisende partij] de door hem gehouden aandeelbewijzen inlevert bij de vennootschap en de vennootschap heeft vastgesteld dat het voormalige aandelen aan toonder van haar betreft. [eisende partij] heeft gevorderd dat een en ander binnen zeven dagen na vonnis dient te geschieden, maar ter zitting naar aanleiding van verweer op dat punt toegegeven dat dit een wel erg korte termijn is. De rechtbank ziet aanleiding de termijn tot nakoming te bepalen op vier maanden na inlevering van de aandeelbewijzen door [eisende partij] .
4.18.
De rechtbank zal de gevorderde dwangsom matigen tot een bedrag van € 50 per werkdag met een maximum van € 5.000.
Heeft [eisende partij] recht op dividend?
4.19.
Als [eisende partij] zijn aandeelbewijzen daadwerkelijk inlevert en dit ertoe leidt dat de vennootschap aan hem vervangende aandelen op naam toekent, dan rijst de vraag of [eisende partij] dan alsnog aanspraak kan maken op in de tussenliggende periode op ‘zijn’ aandelen betaalbaar gestelde dividenden.
4.20.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vennootschap nadat de [eisende partij] -aandelen zijn omgezet in aandelen op naam niet meer gehouden was om dividenden aan [eisende partij] , als houder van aandeelbewijzen, uit te keren. Immers bepaalt art. 2:82 lid 5 BW dat “
indien aandelen aan toonder door een statutenwijziging of van rechtswege op naam worden gesteld de aandeelhouder de aan een aandeel verbonden rechten niet [kan] uitoefenen, tot na inlevering van het aandeelbewijs aan de vennootschap” (zie hiervoor onder 4.1).
4.21.
De vraag is dus enkel wat rechtens is op het moment dat [eisende partij] de aandeelbewijzen alsnog heeft ingeleverd. Beoogt de hiervoor weergegeven bepaling slechts
uitstel(zoals betoogd door [eisende partij] ) of
afstel(zoals betoogd door de vennootschap). Hierover is in de parlementaire geschiedenis onder meer het volgende opgemerkt:
“Lid 5
Dit artikellid bevat het bestaande artikel 2:82 lid 4 BW dat een regeling bevat voor de uitoefening van rechten van aandelen aan toonder die door middel van een statutenwijziging zijn omgezet in aandelen op naam. Het artikellid regelt dat de rechten verbonden aan een aandelen op naam niet kunnen worden uitgeoefend totdat de houder van een aandeel aan toonder zijn aandeelbewijs bij de vennootschap inlevert. Bij de totstandkoming van deze bepaling is destijds voor een volledige opschorting van rechten gekozen in plaats van een opschorting van het stemrecht, het recht op uitkeringen of deelname aan de algemene vergadering (Kamerstukken II, 1999/2000, 26 277, nr. 6). Een dergelijke algehele opschorting van de rechten van de aandeelhouder werd op zijn plaats geacht in de gevallen waar de vennootschap niet bekend was met haar aandeelhouders terwijl de aandelen op naam luiden. Een opschorting van rechten kan soms resulteren in verval. Dit is bijvoorbeeld het geval voor het recht om een algemene vergadering bij te wonen dat zal moeten wijken voor het belang dat anderen hebben bij het tijdig houden van een algemene vergadering en een correcte besluitvormingsprocedure. In dat geval zal de mogelijkheid om de vergadering bij te wonen niet later alsnog kunnen worden uitgeoefend. In andere gevallen van opschorting zoals bij het recht op winstuitkering kan de uitoefening van dit recht op een later moment relatief eenvoudig herleven doordat opgeschorte winstuitkeringen alsnog worden uitbetaald (Kamerstukken II, 1999/2000, 26 277, nr. 5). Nieuw in het voorgestelde lid is dat deze regeling ook van toepassing is wanneer er geen sprake is van een statutenwijziging, maar van een omzetting in aandelen op naam van rechtswege.” [5]
4.22.
In beginsel ‘herleeft’ het recht op dividend dus op het moment dat de aandeelbewijzen worden ingeleverd. Dat is echter anders als, zoals in deze zaak aan de orde, de omgezette aandelen (van ‘toonder’ naar ‘op naam’) op grond van lid 6 van art. 2:82 BW door de vennootschap worden verkregen. Dan vervallen de niet uitgeoefende aandeelhoudersrechten, waaronder het recht op dividend. Dat volgt uit het slot van de hiervoor onder 4.10 weergegeven passage uit de memorie van toelichting bij art. 2:82 BW (“
De aandeelhouder kan alleen aanspraak maken op opgeschorte rechten, zoals winstuitkeringen, tot het moment waarop de aandelen om niet door de vennootschap zijn verkregen.”). Het gaat daarbij niet alleen om dividenden die worden uitgekeerd ná het moment dat de vennootschap de aandelen heeft verkregen, maar ook om daarvoor uitgekeerde dividenden waarvan de uitbetaling tot dat moment alleen nog maar was opgeschort, zo volgt eveneens uit de memorie van toelichting:
“Daarnaast verkrijgt de vennootschap de aandelen op naam, waarvan de corresponderende toonderstukken niet voor 1 januari 2021 bij de vennootschap zijn ingeleverd. Deze aandelen worden door de vennootschap om niet verkregen.
Nadien heeft de aandeelhouder nog wel het recht op een vervangend aandeel op naam van de vennootschap, wanneer hij zich binnen vijf jaar na de verkrijging door de vennootschap alsnog meldt met zijn toonderstuk.
De niet uitgeoefende rechten die verbonden zijn aan zijn eerdere aandeel zijn dan wel vervallen.Op 1 januari 2026 vervalt het recht om een vervangend aandeel op naam te krijgen.” [6] (onderstreping rechtbank)
4.23.
De door [eisende partij] gevorderde betaling van achterstallig dividend (vordering II) wordt derhalve afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten en deurwaarderskosten
4.24.
[eisende partij] vordert € 465,77 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 154,90 aan deurwaarderskosten. [eisende partij] heeft echter niet voldoende onderbouwd dat hij daadwerkelijk buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt. [eisende partij] heeft niet onderbouwd op welke grond hij aanspraak meent te maken op vergoeding van de genoemde deurwaarderskosten, daargelaten dat hij ook niet heeft onderbouwd dat hij deze heeft gemaakt. Voor zover hij doelt op de kosten voor het uitbrengen van het exploot van dagvaarding worden deze kosten geschaard onder de proceskosten (zie hierna). Vordering III wordt dus afgewezen.
Proceskosten
4.25.
De vennootschap is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisende partij] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
132,42
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.863,42
4.26.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
gebiedt de vennootschap om, op voorwaarde dat [eisende partij] de door hem gehouden aandeelbewijzen inlevert bij de vennootschap en de vennootschap heeft vastgesteld dat het voormalige aandelen aan toonder van haar betreft, aan [eisende partij] zoveel vervangende aandelen op naam toe te kennen als door [eisende partij] ingeleverd,
5.2.
bepaalt dat de vennootschap deze vervangende aandelen dient toe te kennen binnen vier maanden nadat [eisende partij] de betreffende aandeelbewijzen heeft ingeleverd,
5.3.
veroordeelt de vennootschap om aan [eisende partij] een dwangsom te betalen van € 50,00 voor iedere werkdag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
5.4.
veroordeelt de vennootschap in de proceskosten van € 2.863,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de vennootschap niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
veroordeelt de vennootschap tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door (dhr.) mr. S.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2024.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2017–2018, 34 930, nr. 3 (MvT), p. 2-3.
2.Kamerstukken II, 2017–2018, 34 930, nr. 3 (MvT), p. 17-18.
3.Kamerstukken II, 2017–2018, 34 930, nr. 3 (MvT), p. 9.
4.Dagvaarding, randnummer 12.
5.Kamerstukken II, 2017–2018, 34 930, nr. 3 (MvT), p. 15.
6.Kamerstukken II, 2017–2018, 34 930, nr. 3 (MvT), p. 3.