ECLI:NL:RBDHA:2024:17260

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.38280 en NL24.38281
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder, de Minister van Asiel en Migratie, heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag.

Eiser, die stelt de Egyptische nationaliteit te hebben, beroept zich op artikel 10 van de Dublinverordening en stelt dat hij een duurzame relatie heeft met zijn partner, die als asielzoeker in Nederland verblijft. Eiser heeft foto’s overgelegd ter onderbouwing van zijn relatie. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat verweerder tijdens het Dublingehoor niet heeft doorgevraagd naar de relatie van eiser met zijn partner.

De rechtbank stelt vast dat in Dublinzaken het interstatelijk vertrouwensbeginsel geldt, wat inhoudt dat verweerder mag vertrouwen op de naleving van internationale verplichtingen door andere lidstaten. Eiser heeft echter niet voldoende aangetoond dat Duitsland zich niet aan deze verplichtingen houdt. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van een duurzame partnerrelatie, en dat de minister terecht heeft besloten dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Het beroep van eiser wordt kennelijk ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.38280 en NL24.38281
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Egyptische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1989. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser beroept zich op het bepaalde in artikel 10 van de Dublinverordening en stelt dat hij een duurzame relatie met zijn partner heeft die zich als asielzoeker in Nederland bevindt Eiser onderbouwt het voorgaande met foto’s van hem en zijn partner die door de jaren heen zijn genomen. Nu verweerder tijdens het Dublingehoor niet heeft doorgevraagd op het moment dat eiser verklaarde dat zijn partner zich als asielzoeker hier te lande bevindt, is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat Duitsland zich hier niet aan houdt.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat eiser hier niet in geslaagd is. Op basis van de door eiser ingebrachte stukken en informatie kan niet worden geconcludeerd dat Duitsland zich niet aan zijn internationale verplichtingen jegens asielzoekers houdt. De minister mag ten aanzien van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank stelt voorop dat het doel van de Dublinverordening is om de verantwoordelijke lidstaat voor de behandeling van een asielaanvraag vast te stellen. De Dublinverordening is, zoals de minister terecht stelt, niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden (zoals op grond van artikel 10 van de Dublinverordening) verblijf bij een gezinslid of partner in Nederland kan worden verkregen. Daarbij heeft eiser in dit geval, naar het oordeel van de rechtbank, niet voldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een duurzame partnerrelatie. Eiser heeft slechts summier hierover verklaard, te weten dat hij zijn vriend is, dat hij sinds 2013 een relatie met hem had en zij altijd samen op werk als collega’s waren. Uit de verklaring van zijn gestelde partner blijkt evenmin dat zij op dit moment een relatie hebben, nu hij daarover in de verleden tijd heeft verklaard. (De overgelegde foto’s zijn niet voldoende om de duurzame partnerrelatie mee te onderbouwen.
6. Dat verweerder tijdens het Dublingehoor niet zou hebben doorgevraagd naar de gestelde vriend van eiser maakt niet dat het bestreden besluit onzorgvuldig is. Eiser heeft uiteindelijk in de zienswijze hier wat meer informatie over verstrekt. Verweerder heeft, zoals hiervoor is vermeld, die informatie vervolgens bij zijn besluitvorming betrokken. Het bestreden besluit is daarmee voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en niet in strijd met artikel 5 Dublinverordening, artikel 15 lid 3 van de Procedurerichtlijn en artikel 4 lid 1 van de Kwalificatierichtlijn.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
8. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [2] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.