ECLI:NL:RBDHA:2024:17260
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder, de Minister van Asiel en Migratie, heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag.
Eiser, die stelt de Egyptische nationaliteit te hebben, beroept zich op artikel 10 van de Dublinverordening en stelt dat hij een duurzame relatie heeft met zijn partner, die als asielzoeker in Nederland verblijft. Eiser heeft foto’s overgelegd ter onderbouwing van zijn relatie. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat verweerder tijdens het Dublingehoor niet heeft doorgevraagd naar de relatie van eiser met zijn partner.
De rechtbank stelt vast dat in Dublinzaken het interstatelijk vertrouwensbeginsel geldt, wat inhoudt dat verweerder mag vertrouwen op de naleving van internationale verplichtingen door andere lidstaten. Eiser heeft echter niet voldoende aangetoond dat Duitsland zich niet aan deze verplichtingen houdt. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van een duurzame partnerrelatie, en dat de minister terecht heeft besloten dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Het beroep van eiser wordt kennelijk ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.