ECLI:NL:RBDHA:2024:17257

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
09/148452-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor openlijk geweld in vereniging na onvoldoende bewijs

Op 25 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van openlijk geweld in vereniging. De zaak vond zijn oorsprong in een incident dat plaatsvond op 28 juli 2023 in Delft, waar de verdachte en een medeverdachte zouden hebben deelgenomen aan een gewelddadige aanval op twee slachtoffers, [naam 1] en [naam 2]. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak.

Tijdens de zitting op 11 oktober 2024 werd het bewijs tegen de verdachte besproken. De rechtbank ontving verklaringen van de slachtoffers en getuigen, waaronder de ex-partner van de verdachte, die hem herkende als de dader. Ondanks deze getuigenissen oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte openlijk geweld 'in vereniging' had gepleegd. De rechtbank benadrukte dat de aanwezigheid van de medeverdachte niet automatisch betekent dat er sprake was van gezamenlijk geweld.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastelegging, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij het geweld in vereniging had gepleegd. De benadeelde partijen, [naam 1] en [naam 2], die schadevergoeding vorderden, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank besloot dat de benadeelde partijen de kosten van de verdediging van de verdachte moesten vergoeden, maar begrootte deze kosten op nihil.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/148452-24
Datum uitspraak: 25 oktober 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [BRP-adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 11 oktober 2024.
Deze strafzaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de strafzaak tegen [medeverdachte] (parketnummer 09-148454-24).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Mos en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. M. Bouman naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 juli 2023 te Delft openlijk, te weten, op het Vrouwjuttenland, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen twee, althans één perso(o)n(en), te weten [naam 1] en/of [naam 2] , door die [naam 1] en/of [naam 2] (meermalen) op hun/zijn neus, althans hun/zijn gezicht en/of hun/zijn hoofd, te stompen/slaan.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit.
3.3.
Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend is bewezen, om de navolgende redenen.
Uit onder meer de aangiften van [naam 2] en [naam 1] volgt dat zij in de nacht van 27 op 28 juli 2023 beiden slachtoffer zijn geworden van geweld in Delft nabij café Doerak. [naam 2] verklaart dat hij kort daarvoor aangesproken werd door twee mannen die geïrriteerd leken en heel dichtbij hem gingen staan. Vervolgens is [naam 2] geslagen waarover hij verklaart dat het kan zijn, gezien de snelheid en korte tussenpozen, dat hij door beide mannen is geslagen met pijn en letsel tot gevolg. Ook [naam 1] is die nacht geslagen met pijn en letsel tot gevolg. Hij verklaart daarover dat er twee jongens bij [naam 2] stonden, hij wat vroeg aan één van die twee jongens, waarop hij een vuistslag en klappen heeft gehad. Verder kan hij niet zoveel vertellen. Getuige [getuige 1] verklaart over het incident dat zij de jongens herkende als de verdachte, haar ex, en zijn broer [medeverdachte] . Ze zag dat [de verdachte] jongen 1 in het gezicht begon te slaan, ze weet niet of [medeverdachte] ook heeft geslagen. Jongen 2 had ook letsel dus het zou goed kunnen dat hij ook heeft geslagen, aldus getuige [getuige 1] . Getuige [getuige 2] verklaart over het incident dat hij zag dat een van de jongens sloeg tegen een andere jongen. De jongen die sloeg was met een andere jongen. Hij begreep van zijn vriendin dat de jongen die sloeg haar ex was. Hij weet zelf ook 100 procent zeker dat [de verdachte] degene is die heeft geslagen.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij tijdens het incident thuis was bij zijn zoontje. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. Immers, getuige [getuige 1] , de ex-partner van de verdachte, was tijdens het incident aan het werk in het café en heeft de verdachte zien slaan. Zij heeft de verdachte en zijn broer [medeverdachte] herkend en verklaarde dat zij kort vóór het incident in gesprek met hen was op het terras van het café. Haar verklaring is concreet, duidelijk en wordt niet weerlegd door andere bewijsmiddelen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaring en is van oordeel dat de verdachte openlijk geweld heeft gepleegd tegen in ieder geval [naam 2] .
De vraag is of de verdachte ‘in vereniging’ openlijk geweld heeft gepleegd. De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring van het plegen van openlijk geweld niet is vereist dat elk van de deelnemers zich schuldig heeft gemaakt aan alle onderdelen van de tenlastelegging. Van het in vereniging plegen van geweld is sprake indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De bijdrage hoeft niet van fysiek gewelddadige aard te zijn. Er moet dan wel sprake zijn van gedragingen die het geweld hebben bevorderd. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat kort na elkaar opeenvolgende momenten [naam 2] en [naam 1] zijn geslagen. Vaststaat dat in ieder geval [naam 2] door verdachte is geslagen, terwijl [medeverdachte] op dat moment dichtbij de verdachte en [naam 2] stond. Het dossier bevat echter geen duidelijke informatie over de betrokkenheid en de handelingen die [medeverdachte] zou hebben verricht in de richting van [naam 2] . De enkele omstandigheid dat [medeverdachte] dicht stond bij de verdachte die in ieder geval openlijk geweld pleegde tegen [naam 2] , is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ openlijk geweld heeft gepleegd. Verder overweegt de rechtbank dat in het dossier onduidelijkheid bestaat over wie geweld heeft uitgeoefend tegen [naam 1] dan wel anderszins heeft bijgedragen aan het gebruik van geweld tegen [naam 1] . De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat de verdachte samen met [medeverdachte] het openlijk geweld heeft gepleegd, al dan niet door het leveren van de hiervoor bedoelde significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld tegen [naam 2] en/of [naam 1] heeft geleverd. Dat maakt het niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het geweld ‘in vereniging’ heeft gepleegd.
De rechtbank spreekt de verdachte dan ook vrij van het tenlastegelegde.

4.De vordering van de benadeelde partijen

[naam 2] en [naam 1] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vorderen schadevergoeding van € 4.105,53 respectievelijk € 2.037,63, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen, aangezien de verdachte van het feit waarop de vorderingen betrekking hebben, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partijen moeten worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vorderingen heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Tsjapanova, voorzitter,
mr. M.L. Harmsen, rechter,
mr. N.S.M. Lubbe, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Ringeling, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 oktober 2024.