ECLI:NL:RBDHA:2024:17254

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/671692 / KG ZA 24-795
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een geldvordering in kort geding wegens onvoldoende aannemelijkheid en gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, een woningbezitter, en gedaagden, een aannemersbedrijf. Eiser vorderde een voorschot van € 140.000 op een totale schadevergoeding van € 312.174,01, die hij stelt te hebben geleden door gebrekkige verbouwingswerkzaamheden uitgevoerd door gedaagden. Eiser betoogde dat de werkzaamheden niet voldeden aan de overeenkomst en dat hij aanzienlijke schade had geleden. Gedaagden betwisten de claims van eiser en stellen dat de gebreken zijn hersteld of dat er geen sprake is van gebreken, maar van nog niet afgeronde werkzaamheden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bestaan van de vordering niet voldoende aannemelijk was, gezien de gemotiveerde betwisting door gedaagden en het gebrek aan bewijs dat de werkzaamheden niet aan de overeenkomst voldeden. Bovendien werd het spoedeisend belang van eiser niet onderbouwd, aangezien hij nog financiële middelen had om de resterende aanneemsom te betalen. De vordering van eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagden.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/671692 / KG ZA 24-795
Vonnis in kort geding van 16 oktober 2024
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. P.R.W. Richter te Rotterdam,
tegen:

1.[gedaagde,sub 1] V.O.F. te [vestigingsplaats] ,

2.
[gedaagde, sub 2]te [woonplaats 2] ,
3.
[gedaagde, sub 3]te [woonplaats 3] , gemeente [gemeente] ,
gedaagden,
advocaat mr. J. Hemelaar te Leiden.
Eiser wordt hierna [eiser] genoemd. Gedaagden worden hierna gezamenlijk (in vrouwelijk enkelvoud) [gedaagde,sub 1] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 20 producties;
- de conclusie van antwoord met productie;
- de akte wijziging van eis tevens akte overlegging productie 21;
- het schriftelijke verzet tegen de wijziging van eis.
1.2.
Op 2 oktober 2024 is de mondelinge behandeling gehouden, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.
1.3.
Aan het begin van de mondelinge behandeling is het verzet van [gedaagde,sub 1] tegen de wijziging van eis besproken, waarna [gedaagde,sub 1] dat verzet heeft ingetrokken. De wijziging van eis wordt in aanmerking genomen.
1.4.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is eigenaar van een woning te [woonplaats 1] , aan de [adres] (hierna: de woning).
2.2.
In 2021 heeft [eiser] een architect en een constructeur ingeschakeld die tezamen een ontwerp (hierna: het ontwerp), inclusief constructietekening, voor een ingrijpende verbouwing van de woning hebben opgesteld. Onderdeel van de verbouwing zijn onder meer een uitbouw/aanbouw en dakopbouw. Op 21 december 2022 is de benodigde omgevingsvergunning voor de verbouwing onherroepelijk geworden.
2.3.
Op 7 april 2023 heeft [gedaagde,sub 1] een offerte uitgebracht met betrekking tot de realisatie van het ontwerp. De totaalprijs van de offerte bedraagt € 189.135,10 inclusief BTW. [eiser] heeft deze offerte geaccepteerd, waarmee een aanneemovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen.
2.4.
Er zijn ten behoeve van de uit te voeren werkzaamheden geen werk-/detailtekeningen opgesteld. [gedaagde,sub 1] is tot uitvoering van het werk overgegaan op basis van het ontwerp, de aangeleverde constructietekeningen en de omgevingsvergunning.
2.5.
Op enig moment is discussie ontstaan tussen partijen over de uitvoering van de werkzaamheden. Dit heeft er toe geleid dat [eiser] op zondag 22 oktober 2023 in de avond (voorafgaand aan een week vakantie van [gedaagde,sub 1] ) via Whatsapp het volgende bericht heeft gestuurd aan [gedaagde,sub 1] :
“de opmerking van [gedaagde, sub 3] dat de vloer van de uitbouw op de 1ste etage zo’n 2 cm hoger uitkomt dan de bestaande afwerkvloer is het zoveelste probleem dat jullie ons in de schoenen schuiven.
Genoeg!
In de komende paar dagen beslissen wij over hoe verder te gaan met de verbouwing. Dat laten wij jullie uiteraard weten. In die tussentijd verwachten wij jullie en jullie onderaannemers niet op onze verbouwlocatie.”
Vervolgens wordt er via Whatsapp verder gesproken, waarbij [gedaagde,sub 1] aangeeft dat er geen probleem is, omdat de vloer op één niveau doorgesmeerd kan worden en dat [gedaagde,sub 1] geen ander werk heeft ingepland en dat zij geen inkomsten heeft als er niet doorgegaan kan worden met de bouw. [gedaagde,sub 1] geeft aan graag verder te willen met de bouw. Vervolgens stuurt [gedaagde,sub 1] op donderdag 26 oktober 2023 het volgende bericht:
“aankomende maandag gaan wij verder met het dakopbouw en de werkzaamheden die wij nog kunnen doen. dit met zicht op de steiger die straks weggehaald gaat worden en de zoveelste stagnatie kunnen we er niet bij hebben dat kost 16 arbeids uren per dag dat betekent geen inkomsten dat is niet de manier hoe wij aan dit project zijn begonnen.”
Hierop reageert [eiser] op zondag 29 oktober 2023 als volgt:
“ik heb kennis genomen van jullie voornemen om morgen te komen en verder te gaan met de dakuitbouw en andere werkzaamheden.
Dat zal niet gaan. De bouwplaats is nog gesloten!
(…)
Wij laten deze week z.s.m. weten hoe we doorgaan met de verbouwing. Ook voor ons is dit niet de manier hoe wij aan dit project zijn begonnen.”
2.6.
Op 30 oktober 2023 heeft [gedaagde,sub 1] haar gereedschap bij de woning opgehaald.
2.7.
[eiser] heeft [bouwkeuring] (hierna: [bouwkeuring] ) de verbouwing laten inspecteren. [bouwkeuring] heeft de woning op 8 november 2023 geïnspecteerd en heeft daarvan op 22 december 2023 rapport uitgebracht.
2.8.
[eiser] heeft tevens [bouwkundige bureau] (hierna: [bouwkundige bureau] ) de verbouwing laten inspecteren. [bouwkundige bureau] heeft de woning op 16 november 2023 bezocht en heeft een ongedateerd rapport van die inspectie uitgebracht.
2.9.
Tussen 30 oktober 2023 en 11 januari 2024 heeft geen contact plaatsgevonden tussen partijen. Per e-mail van 11 januari 2024 heeft [eiser] de rapporten van [bouwkeuring] en [bouwkundige bureau] aan [gedaagde,sub 1] toegezonden. Onder verwijzing naar de rapporten stelt [eiser] in de e-mail dat [gedaagde,sub 1] tekort is geschoten in de uitvoering van de overeenkomst en stelt hij [gedaagde,sub 1] in gebreke. [eiser] stelt dat de verbouwing op diverse gronden behoorlijke vertraging heeft opgelopen, dat dit heeft geleid tot schade en dat hij voornemens is deze schade en mogelijk nog andere schadeposten op [gedaagde,sub 1] te verhalen. [eiser] sommeert [gedaagde,sub 1] om binnen acht dagen te bevestigen dat zij de gebreken die volgen uit de twee inspectierapporten zal herstellen en de niet afgeronde werkzaamheden afmaakt en te komen met een plan van aanpak hieromtrent. Omdat een reactie op deze e-mail uitbleef, heeft de door [eiser] ingeschakelde gemachtigde op 24 januari 2024 een herinnering verzonden.
2.10.
Per e-mail van 7 februari 2024 heeft [gedaagde,sub 1] aan de gemachtigde van [eiser] bericht dat zij vóór 29 februari 2024 zal reageren op de volgens [gedaagde,sub 1] ongefundeerde uitlatingen van [eiser] . Zij stelt zich in deze e-mail onder meer op het standpunt dat [eiser] op 30 oktober 2023 het werk onnodig en zonder geldige verklaring heeft laten beëindigen.
2.11.
Per e-mail van 15 februari 2024 heeft de gemachtigde van [eiser] als volgt bericht aan [gedaagde,sub 1] :
“Cliënt heeft de uitvoering van de overeenkomst opgeschort. De overeenkomst bestaat dus nog steeds en de werkzaamheden dienen door u te worden afgerond. Omdat dat uit uw mail niet duidelijk wordt ontvang ik graag uiterlijk 20 februari aanstaande de bevestiging van u dat u het aangenomen werk gaat afmaken. Het bijbehorende plan van aanpak ontvang ik dan uiterlijk 29 februari aanstaande van u zoals door u aangegeven in uw mail van 7 februari.”
In reactie hierop heeft [gedaagde,sub 1] per e-mail van 23 februari 2024 laten weten dat er geen sprake was van een opschorting, maar van een eenzijdige, ongeldige verbreking van de overeenkomst door [eiser] en dat zij pas wil praten over een eventuele nieuwe overeenkomst als er overeenstemming bestaat over een schadevergoeding voor de door [gedaagde,sub 1] gemiste omzet.
2.12.
In een (per e-mail verzonden) brief van 15 maart 2024 heeft de advocaat van [eiser] aan [gedaagde,sub 1] bericht dat [eiser] de overeenkomst niet heeft opgezegd, maar alleen [gedaagde,sub 1] heeft verzocht het werk op te schorten gedurende het onderzoek door de onafhankelijk deskundigen. Omdat [gedaagde,sub 1] niet bereid is de overeenkomst na te komen en geen gehoor heeft gegeven aan de sommaties van (de gemachtigde van) [eiser] is zij volgens [eiser] in verzuim. In de e-mail wordt verder aangekondigd dat [eiser] als gevolg van dit verzuim het door [gedaagde,sub 1] verrichte werk zal laten herstellen en afronden door een derde partij, waarbij de hiermee gemoeide kosten zullen worden verhaald op [gedaagde,sub 1] .
2.13.
[eiser] heeft in mei 2024 ABT B.V. (hierna: ABT) ingeschakeld om een kwaliteitsinspectie te houden op de uitvoering van de verbouwing. ABT heeft een rapport gedateerd 18 juni 2024 opgesteld. ABT concludeert dat er sprake is van onzorgvuldige uitvoering van de werkzaamheden, waarbij zij voor gedetailleerde waarnemingen verwijst naar de rapporten van [bouwkundige bureau] en [bouwkeuring] . ABT onderschrijft deze tekortkomingen. In het rapport staat onder meer het volgende:
4. Herstelkosten
Om te komen tot een deugdelijk herstel zal de volledige aanbouw tot de begane grond moeten worden geamoveerd c.q. gedemonteerd en zal op de gemaakte fundering (welke niet visueel kon worden beoordeeld in het werk en waar voor ons geen uitvoeringsdocumenten voor beschikbaar waren) de nieuwe aanbouw moeten worden gerealiseerd.
Hiervoor is een kostenraming gemaakt door Aannemingsbedrijf [bedrijfsnaam] uit Den Haag. De bouwkosten voor de wederopbouw inclusief de verdere afbouw bedraagt afgerond:
€ 262.000,—, excl. BTW. Genoemde bedragen zijn excl. btw, prijspeil 1 juni 2024.
De kosten begroting is als bijlage aan dit rapport toegevoegd.

5.Conclusie

Resumerend kan worden geconcludeerd dat het werk voor zover thans gereed onvakkundig is gerealiseerd.
Er zijn enkele ernstige bouwfouten gemaakt:
­
de stabiliteit is niet volledig gewaarborgd;
­
de aannemer heeft nagelaten afmetingen en posities van bouwelementen vooraf in het werk te controleren, waardoor opleggingen niet voldoen aan goed vakmanschap en zelfs als gevaarlijk kunnen worden beoordeeld;
­
de prestatie eis van een vlakke doorlopende vloer op de verdieping is niet gerealiseerd en vormt nu een ernstig struikelobject;
­
er is afgeweken van de tekeningen van architect en constructeur; navraag bij de constructeur leert ons dat er na indiening van de constructiegegevens voor Omgevingsvergunning geen contact meer met de constructeur is geweest tijdens de uitvoering;
­
zover bekend zijn er geen uitvoeringstekeningen en -berekeningen gemaakt; deze hebben wij in ieder geval niet ontvangen;
­
diverse aansluitingen van bestaand- en nieuw metselwerk, aansluitingen van isolatie, etc. zijn onzorgvuldig of onjuist gemaakt.
Dit alles leidt ertoe dat de bouw voor een groot deel zal moeten worden afgebroken en opnieuw moet worden gemaakt in nauwe samenspraak met architect en constructeur.”
2.14.
Per e-mail van zijn advocaat van 21 juni 2024 heeft [eiser] aan [gedaagde,sub 1] laten weten dat hij de overeenkomst ontbindt.
2.15.
Bij dagvaarding van 11 juli 2024 heeft [eiser] een bodemprocedure tegen [gedaagde,sub 1] aanhangig gemaakt (hierna: de bodemprocedure). In de bodemprocedure vordert [eiser] [gedaagde,sub 1] te veroordelen om aan hem een bedrag van € 312.174,01 te vermeerderen met wettelijke rente te betalen. Grondslag voor deze vordering is de volgens [eiser] op [gedaagde,sub 1] rustende ongedaanmakingsverplichting en haar verplichting om schade als gevolg van de niet correcte nakoming van de overeenkomst te betalen. De vordering is als volgt opgebouwd:
Op 2 oktober 2024 heeft [gedaagde,sub 1] een conclusie van antwoord ingediend in de bodemprocedure.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – [gedaagde,sub 1] (hoofdelijk) te veroordelen tot betaling aan hem van
primaireen bedrag van € 140.000,= althans
subsidiaireen door de voorzieningenrechter in goede justitie te betalen bedrag, als voorschot op de vorderingen als door [eiser] ingesteld in de bodemprocedure, te vermeerderen met de wettelijke rente, en met veroordeling van [gedaagde,sub 1] (hoofdelijk) in de kosten van deze procedure.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. Als gevolg van de tekortkoming van [gedaagde,sub 1] heeft [eiser] schade geleden voor een bedrag van € 312.174,01. Dit bedrag bestaat grotendeels uit het onverschuldigd betaalde gedeelte van de aanneemsom aan [gedaagde,sub 1] en de meerkosten die herstel en afronding van het werk door een derde partij zullen opleveren ten opzichte van het bedrag dat [eiser] nog aan [gedaagde,sub 1] zou hebben moeten betalen (een bedrag van samen € 280.182,49). De hoogte van dit bedrag is door een onafhankelijke derde (een kostendeskundige) vastgesteld en de noodzaak van de door deze derde in de begroting opgenomen werkzaamheden is vastgesteld door vier onafhankelijke deskundigen. [eiser] acht het dan ook zeer aannemelijk dat (in ieder geval) dit bedrag zal worden toegewezen in de bodemprocedure. [eiser] acht het redelijk als de helft van dit bedrag nu al als voorschot aan hem wordt toegekend, zodat hij de benodigde werkzaamheden in gang kan zetten. Met ontvangst van dit bedrag kan [eiser] opdracht geven aan een derde partij om in ieder geval (waar constructief mogelijk) al gedeeltes van het door [gedaagde,sub 1] ondeskundig verrichte werk te slopen en de woning weer wind- en waterdicht te maken. Deze partij kan dan ook al een aanvang maken met een deel van de uitvoering van het werk. Bovendien zal [eiser] dan aanvullend (hypothecair) krediet kunnen verkrijgen bij de bank, wat nu door de staat van de woning niet mogelijk is. Hiermee wordt volgens [eiser] het restitutierisico weggenomen.
3.3.
[eiser] stelt dat hij spoedeisend belang heeft bij zijn vordering omdat diverse onderdelen van de woning ‘open’ liggen en bloot staan aan intreding van wind, water en kou. Aanvullende schade ligt hierdoor op de loer en de woning is momenteel praktisch onbewoonbaar. Er moet zo snel mogelijk opdracht worden verstrekt aan een derde partij om de woning weer wind- en waterdicht te maken. Omdat [eiser] al een bedrag van € 136.215,81 aan [gedaagde,sub 1] heeft voldaan, zijn zijn eigen financiële reserves uitgeput. [eiser] zal slechts aanvullend krediet vanuit de bank kunnen krijgen, zodra er aantoonbare voortgang is gemaakt met het herstel van de wanprestatie van [gedaagde,sub 1] en de uitvoering van het werk.
3.4.
[gedaagde,sub 1] voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De vordering van [eiser] is een geldvordering. Volgens vaste jurisprudentie is ten aanzien van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden. In dit kort geding moet onderzocht worden of het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is. Dat betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter haar zal toewijzen. Daarnaast moet sprake zijn van feiten of omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Tot slot moet in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken te worden.
4.2.
De vordering van [eiser] doorstaat voormelde toets niet en is dus niet toewijsbaar. De voorzieningenrechter licht dat als volgt toe.
Is het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk?
4.3.
[eiser] heeft gemotiveerd gesteld dat de door [gedaagde,sub 1] uitgevoerde werkzaamheden gebrekkig zijn geweest, dat [gedaagde,sub 1] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat hij (aanzienlijke) schade heeft geleden. Hij heeft ter onderbouwing van deze stellingen een drietal rapporten van deskundigen overgelegd en een kostenbegroting die is opgesteld door een aannemer (Aannemersbedrijf [bedrijfsnaam] B.V., hierna: [bedrijfsnaam] ). Daar staat echter tegenover dat [gedaagde,sub 1] de stellingen van [eiser] over de wijze waarop zij de werkzaamheden heeft uitgevoerd gemotiveerd heeft betwist, evenals de bevindingen in de door [eiser] overgelegde rapportages. [gedaagde,sub 1] heeft erkend dat zij bij de uitvoering van de werkzaamheden op onderdelen is afgeweken van het oorspronkelijk ontwerp, maar stelt dat dat het gevolg is van gewijzigde inzichten
van [eiser]en op zijn verzoek is afgeweken, zodat in zoverre dus geen sprake is van niet nakoming van de overeenkomst. In de tussen partijen gewisselde whatsapp-correspondentie is steun te vinden voor dit standpunt. Verder heeft [gedaagde,sub 1] erkend dat het metselwerk van ondermaatse kwaliteit is, maar zij stelt dat partijen – voordat [eiser] [gedaagde,sub 1] de toegang tot de woning weigerde – al hadden afgesproken dat [gedaagde,sub 1] dat metselwerk kosteloos zou herstellen (de geschatte kosten hiervoor bedragen volgens [gedaagde,sub 1] € 850,- à € 900,=). Tot slot stelt zij gemotiveerd dat verder van gebreken geen sprake is, maar slechts van nog niet afgeronde werkzaamheden en dat in de offerte voor het herstel van vermeende gebreken / afronding van de werkzaamheden ten onrechte wordt aangenomen dat al het reeds verrichte werk moet worden afgebroken en dat deze offerte bovendien andere uitgangspunten ten aanzien van het uit te voeren werk hanteert dan in de tussen partijen geldende overeenkomst.
4.4.
Anders dan [eiser] meent, zijn de rapporten van [bouwkundige bureau] , [bouwkeuring] en ABT en de offerte van [bedrijfsnaam] onvoldoende om te komen tot een voldoende aannemelijke vordering. De betreffende deskundigen zijn immers door hem ingeschakelde partijdeskundigen en [gedaagde,sub 1] heeft op geen enkele wijze haar standpunt of mening bij die deskundigen kunnen inbrengen. In het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde,sub 1] – zoals hiervoor kort weergegeven – zijn de betreffende rapporten onvoldoende om te komen tot het oordeel dat de bodemrechter de vordering van [eiser] hoogstwaarschijnlijk zal toewijzen. Voor de vraag in hoeverre de door [gedaagde,sub 1] uitgevoerde werkzaamheden niet beantwoorden aan de overeenkomst is nader onderzoek nodig, te meer omdat de werkzaamheden zonder bestek zijn uitgevoerd en partijen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden veelvuldig met elkaar in contact stonden over de concrete invulling van de werkzaamheden. Ook staat in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door [gedaagde,sub 1] op dit moment nog niet vast of alle werkzaamheden van [gedaagde,sub 1] ongedaan gemaakt moeten worden (hetgeen de offerte van [bedrijfsnaam] wel tot uitgangspunt neemt) en of alle werkzaamheden die in de offerte van [bedrijfsnaam] zijn opgenomen onderdeel waren van de overeenkomst tussen partijen. Ook op deze punten is nader onderzoek nodig. Voor dergelijk onderzoek leent dit kort geding zich niet.
Spoedeisend belang
4.5.
Het gestelde spoedeisend belang is onder de gegeven omstandigheden evenmin reden voor toewijzing van enig voorschotbedrag. De aanneemsom die partijen in april 2023 overeen zijn gekomen bedraagt € 189.135,10, inclusief BTW. Tussen partijen is in dit kort geding niet in geschil dat [eiser] tot nu toe een bedrag van € 136.215,81 aan termijnen van de aanneemsom aan [gedaagde,sub 1] heeft betaald en dat er dus van de totaal overeengekomen aanneemsom nog een bedrag van € 52.919,29 onbetaald is gebleven. [gedaagde,sub 1] heeft daarom terecht vraagtekens gezet bij de in de dagvaarding door [eiser] ingenomen stelling dat zijn financiële middelen uitgeput zijn. Zij stelt begrijpelijkerwijs dat [eiser] in ieder geval nog de financiële middelen moet hebben die waren bedoeld om de resterende aanneemsom te betalen. [eiser] heeft vervolgens ter zitting erkend dat hij genoemd bedrag van € 52.919,29 inderdaad ook nu nog beschikbaar heeft.
4.6.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het spoedeisend belang van [eiser] niet kan zijn gelegen in de omstandigheid dat hij geen geld heeft om noodmaatregelen te kunnen treffen. De voorzieningenrechter acht wel aannemelijk dat enige noodmaatregelen getroffen moeten worden om de woning wind- en waterdicht te maken, maar dat Koonneef deze noodmaatregelen niet kan treffen uit de financiële middelen die hij nog beschikbaar heeft, blijkt nergens uit. Hierbij is in aanmerking genomen dat [eiser] de winter 2023-2024 ook in de woning heeft doorgebracht met tijdelijke noodmaatregelen. Dat de getroffen noodvoorzieningen nu (deels) vernieuwd moeten worden mag worden aangenomen, maar [eiser] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt waarom die nadere noodmaatregelen (ook met het oog op het beperken van (verdere) schade) niet volstaan en voor de winter 2024-2025 niet opnieuw kunnen worden toegepast.
4.7.
[eiser] heeft bovendien onvoldoende onderbouwd waarvoor hij het gevorderde voorschot wil aanwenden anders dan voor voormelde noodmaatregelen. Hij stelt dat hij een derde opdracht wil geven om de woning zo snel mogelijk wind- en waterdicht en weer bewoonbaar te maken en dat de daartoe benodigde werkzaamheden diverse constructieve aanpassingen vereisen, met aanzienlijke kosten, maar onderbouwt dat standpunt niet. Hij heeft immers alleen een offerte van [bedrijfsnaam] overgelegd voor een totale afbouw. Daaruit volgt dat de kosten voor het afbreken van het door [gedaagde,sub 1] verrichte werk en het alsnog correct uitvoeren van de met [gedaagde,sub 1] overeengekomen werkzaamheden in totaal € 324.169,19 inclusief BTW bedragen. Dat bedrag ziet dus niet slechts op noodmaatregelen in afwachting van een bodembeslissing. Die kosten van afbouw kan [eiser] ook met het gevorderde voorschot (of een deel daarvan) niet dragen.
4.8.
Dit wordt niet anders door de stelling van [eiser] dat hij alleen een aanvullend krediet vanuit de bank kan krijgen zodra er aantoonbare vooruitgang is gemaakt met het herstel van de wanprestatie van [gedaagde,sub 1] en de uitvoering van het werk. Daargelaten dat op dit moment niet vaststaat dat de offerte van [bedrijfsnaam] maatgevend is voor de te nemen bouwmaatregelen, valt zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, niet in te zien waarom [eiser] niet nu al een hypothecaire geldlening zou kunnen aanvragen voor de volgens hem nog uit te voeren werkzaamheden. Daarbij is van belang dat dat de woning een aanzienlijke overwaarde heeft. Ter zitting heeft [eiser] desgevraagd verklaard dat de huidige hypothecaire geldlening € 215.000,= bedraagt en heeft hij bevestigd dat de woz-waarde van de woning op dit moment € 580.000,= is (waarbij al rekening is gehouden met de huidige staat van de woning). De blote stelling van [eiser] dat de bank slechts aanvullend krediet wil verstrekken als er voortgang wordt geboekt met de werkzaamheden is dan ook onder die omstandigheden onvoldoende.
Slotsom en proceskosten
4.9.
Gelet op het vorenstaande kan niet met voldoende mate van aannemelijkheid worden geoordeeld dat de bodemrechter de vordering van [eiser] (deels) zal toewijzen terwijl tevens onvoldoende aannemelijk geworden is dat er sprake is van een zodanig spoedeisend belang dat uit hoofde van onverwijlde spoed een voorziening vereist is. Gelet hierop strandt de vordering. Het mogelijke restitutierisico kan verder onbesproken blijven evenals de overige geschilpunten tussen partijen over de precieze grondslag van de vordering van [eiser] . Partijen zullen die discussie verder in de bodemprocedure moeten voeren.
4.10.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde,sub 1] worden begroot op:
- griffierecht € 2.889,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 4.174,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde,sub 1] van € 4.174,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024.
idt