ECLI:NL:RBDHA:2024:17234

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
24/3071
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Den Haag, beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek tot invordering van een verbeurde dwangsom. De dwangsom was opgelegd bij besluit van 5 januari 2024 aan Stichting '[stichting]' op verzoek van eiser. Eiser heeft op 21 februari 2024 verzocht om invordering van de dwangsom, maar het college heeft hierop niet tijdig gereageerd. Eiser heeft vervolgens op 21 maart 2024 het college in gebreke gesteld en op 9 april 2024 beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 11 juni 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van het college aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het college op grond van artikel 5:37, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) binnen vier weken op het verzoek van eiser had moeten beslissen. Aangezien het college dit heeft nagelaten, is het beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft het college opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op het verzoek van eiser, met de waarschuwing dat bij overschrijding van deze termijn een rechterlijke dwangsom zal worden opgelegd.

Daarnaast heeft de rechtbank de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, die het college aan eiser moet betalen. Ook is bepaald dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, en is openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen, maar het college is wel verplicht om de dwangsom en het griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/3071

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: mr. P. Yildirim en mr. M. Remeijer-Schmitz).

Inleiding

1. Bij besluit van 5 januari 2024 heeft verweerder Stichting “ [stichting] ” ( [stichting] ) op verzoek van eiser een last onder dwangsom opgelegd.
1.1.
Op 21 februari 2024 heeft eiser verweerder verzocht tot invordering van de verbeurde dwangsom over te gaan.
1.2.
Bij brief van 21 maart 2024 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek.
1.3.
Op 9 april 2024 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Hij heeft de rechtbank daarbij ook verzocht de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verbeurde dwangsom vast te stellen.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Beroep niet tijdig beslissen
2. Eiser heeft verweerder op 21 februari 2024 verzocht tot invordering van de verbeurde dwangsom over te gaan. Verweerder had op grond van artikel 5:37, derde lid, van de Awb binnen vier weken en dus uiterlijk op 20 maart 2024 moeten beslissen. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard dat verweerder nog geen besluit op het verzoek van eiser heeft genomen. Dit betekent dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit gegrond is.
Termijn voor besluit en dwangsom
3. Gelet op artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb zal de rechtbank verweerder opdragen binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het verzoek van eiser tot invordering van de dwangsom te nemen. Aan overschrijding van die termijn zal de rechtbank een rechterlijke dwangsom verbinden.
Dwangsom
4. Eiser heeft de rechtbank verzocht om een dwangsom wegens het niet tijdig nemen van het besluit vast te stellen.
4.1.
Artikel 8:55c van de Awb bepaalt dat, indien het beroep gegrond is, de bestuursrechter desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom vaststelt.
4.2.
Artikel 4:17, eerste lid, van de Awb bepaalt dat, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
4.3.
De maximale bestuurlijke dwangsom van € 1.442, - is verbeurd, maar verweerder heeft nog geen dwangsombeschikking genomen. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 8:55c van de Awb de dwangsom vaststellen op € 1.442, -.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van eiser is gegrond. Verweerder moet binnen twee weken alsnog een besluit nemen op het verzoek van eiser, onder verbeurte van een rechterlijke dwangsom. Verweerder dient bij dat besluit rekening te houden met het oordeel van de rechtbank over het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom in de uitspraak van heden met zaaknummer 24/4429. Verweerder dient tot slot de (vanwege het niet tijdig beslissen) verbeurde dwangsom van € 1.442, - aan eiser te betalen.
6. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van eiser gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100, - moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000, -;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442, -;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Ciftci-Ibis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2024.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.