Op 19 juni 2023 heeft eiser, een inwoner van [woonplaats], het college van burgemeester en wethouders van Den Haag verzocht om handhavend op te treden tegen Stichting '[stichting]', die zonder de benodigde omgevingsvergunning technische installaties op het dak van een tijdelijk schoolgebouw had geplaatst. Eiser heeft op 15 augustus 2023 verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn handhavingsverzoek. Vervolgens heeft eiser op 30 augustus 2023 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit (zaaknummer SGR 23/5691). Op 27 oktober 2023 heeft verweerder eiser geïnformeerd dat zijn handhavingsverzoek wordt ingewilligd, maar eiser trok zijn eerdere beroep in en stelde op 2 januari 2024 opnieuw beroep in wegens het niet tijdig nemen van een besluit (SGR 24/18). De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2024 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigden van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank oordeelde dat het beroep ontvankelijk was, ondanks het standpunt van verweerder dat eiser opnieuw in gebreke had moeten stellen. De rechtbank concludeerde dat de ingebrekestelling van 15 augustus 2023 niet was ingetrokken door het intrekken van het eerdere beroep. De rechtbank oordeelde verder dat de waarschuwingsbrief van 27 oktober 2023 geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat er nog steeds geen besluit was genomen op het handhavingsverzoek. Daarom was het beroep gegrond. De rechtbank droeg verweerder op om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op het handhavingsverzoek, met een dwangsom van € 100 per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 15.000. Tevens moest verweerder het griffierecht van € 187 aan eiser vergoeden.