Op 15 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, met zaaknummer SGR 23/2998. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 14 september 2022 is verleend aan een stichting voor het realiseren van een tijdelijk schoolgebouw. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar verweerder heeft niet tijdig beslist, wat heeft geleid tot een beroep van eiser. De rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat verweerder inmiddels alsnog een besluit op het bezwaar heeft genomen. De rechtbank heeft ook het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft.
De rechtbank oordeelt dat de verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het door eiser voorgestelde alternatieve plan voor de locatie van het tijdelijke schoolgebouw niet kan worden uitgevoerd. Eiser heeft betoogd dat het alternatieve plan minder overlast voor omwonenden zou veroorzaken en beter zou passen binnen het bestemmingsplan. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de omgevingsvergunning betrekking heeft op een tijdelijke situatie en dat de hinder van het tijdelijke gebouw niet voldoende is om het alternatief te verwerpen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verweerder niet verplicht was om een voorschrift op te nemen over het aantal fietsparkeerplaatsen, omdat de benodigde voorzieningen al in de vergunning zijn opgenomen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is en dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is. Verweerder moet het griffierecht van € 184,- aan eiser vergoeden, maar er zijn geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.