ECLI:NL:RBDHA:2024:17230

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
23/389
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een omgevingsvergunning voor luchtbehandelingskasten op een schoolgebouw

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2024, wordt het beroep van Stichting "[eiseres]" tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een omgevingsvergunning beoordeeld. De aanvraag betrof het plaatsen van luchtbehandelingskasten en schermen op het dak van een schoolgebouw in Den Haag. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had de vergunning geweigerd met het argument dat de plaatsing in strijd was met de goede ruimtelijke ordening en redelijke eisen van welstand. Eiseres stelde dat de luchtbehandelingskasten al waren vergund met een eerdere omgevingsvergunning van 5 december 2018, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag niet voldoende duidelijk was en dat de luchtbehandelingskasten niet expliciet waren opgenomen in de vergunning van 2018. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van 1 december 2022, omdat het niet deugdelijk gemotiveerd was en verweerder werd opgedragen een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de dwingende noodzaak van de luchtbehandelingskasten en het gebruik van het monumentale pand. Eiseres kreeg ook recht op proceskostenvergoeding van € 1.750 en het griffierecht van € 365 werd vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/389

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2024 in de zaak tussen

Stichting “ [eiseres] ”, gevestigd te [vestigingsplaats] ,

eiseres
(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Zwinkels),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder
(gemachtigden: mr. P. Yildirim en mr. M. Remeijer-Schmitz).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam 1] uit [woonplaats] .

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een omgevingsvergunning voor het plaatsen van luchtbehandelingskasten en schermen op het dak van de school aan de [adres] in Den Haag.
1.1.
Bij besluit van 8 juni 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd. Met het bestreden besluit van 1 december 2022 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiseres is verweerder bij het primaire besluit gebleven.
1.2.
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd. Partijen hebben ook nadere stukken overgelegd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres [naam 2] en de gemachtigde, de gemachtigden van verweerder en derde-partij.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de weigering van de omgevingsvergunning aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Overgangsrecht Omgevingswet
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 1 maart 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Situatie
4. Eiseres is eigenaar van het gebouw aan de [adres] te [plaatsnaam] . Op 5 december 2018 is een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van het gebouw in verband met de vestiging van de Europese School. Deze vergunning omvat de activiteiten “bouwen” en “handelingen met gevolgen voor beschermde monumenten”.
4.1.
Naar aanleiding van een handhavingsverzoek van derde-partij is op 14 juli 2021 aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd wegens het zonder omgevingsvergunning plaatsen van luchtbehandelingskasten op het dak van het gebouw.
4.2.
Op 24 november 2021 is een tweede last onder dwangsom opgelegd. Vervolgens heeft eiseres de omgevingsvergunning aangevraagd.
Het bestreden besluit
5. Verweerder heeft de omgevingsvergunning geweigerd, omdat het plaatsen van de luchtbehandelingskasten volgens hem in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en redelijke eisen van welstand.
Luchtbehandelingskasten al vergund?
6. Eiseres betoogt dat de luchtbehandelingskasten al vergund zijn met de omgevingsvergunning van 5 december 2018. Dit is in het advies van 30 november 2022 erkend door de Adviescommissie bezwaarschriften. Bij het beoordelen van een bouwplan is de aanvraag met de daarbij horende bouwtekening leidend. De luchtbehandelingskasten zijn aangegeven op de bouwtekening van de omgevingsvergunning van 5 december 2018. Deze vergunning is volledig en stelt eiseres in staat om te bouwen conform de ingediende bouwtekening. De locatie van zo een installatie is belangrijk, niet de exacte uitvoering ervan. Voor het geval verweerder van mening was dat de aanvraag uit 2018 niet voldoende uitgewerkt was voor wat betreft vorm en kleur, had het op zijn weg gelegen om tijdens de beoordeling van deze aanvraag een verdere uitwerking van de bouwtekening te verlangen. Eiseres voert verder aan dat de omgevingsvergunning van 5 december 2018 uitdrukkelijk verleend is voor het wijzigen van een monument. De Welstands- en Monumentencommissie (de Welstandscommissie) heeft destijds het bouwplan beoordeeld en na enige aanpassingen ermee ingestemd. Bovendien is het bouwplan beoordeeld en akkoord bevonden in het kader van de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie".
6.1.
Dit betoog slaagt niet. De luchtbehandelingskasten zijn niet al vergund met de omgevingsvergunning van 5 december 2018. Op grond van artikel 2.22, eerste lid, van de Wabo moeten het project en de activiteiten waarop het betrekking heeft, in de omgevingsvergunning duidelijk worden beschreven. Die aanduiding is immers van wezenlijk belang om de reikwijdte van de vergunning te kunnen bepalen, bijvoorbeeld in het kader van handhaving. In de omgevingsvergunning van 5 december 2018 is geen melding gemaakt van de plaatsing van luchtbehandelingskasten. Dat op de bouwtekeningen TOPLG-02 en TO-PLG-03, die onderdeel zijn van de aanvraag en blijkens de documentenlijst van het besluit van 5 december 2018 ook van de omgevingsvergunning, wel met een stippellijn “LBK 7” en “LBK 8” is aangeduid en ventilatieberekeningen bij de aanvraag zijn overgelegd, maakt niet dat daarmee twee luchtbehandelingskasten zijn vergund. Op de (blijkens de documentenlijst ook bij de omgevingsvergunning van 5 december 2018 behorende) geveltekeningen TO GVL 01 en TO GVL 03 zijn de kasten immers niet weergegeven.
6.2.
Namens eiseres is ter zitting toegelicht dat zij voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning van 5 december 2018 aan de hand van berekeningen plannen heeft gemaakt voor de ventilatie van de school, maar dat de luchtbehandelingskasten pas na ontvangst van de omgevingsvergunning gedetailleerd zijn getekend. De rechtbank begrijpt hieruit dat eiseres bij het aanvragen van de omgevingsvergunning enige flexibiliteit heeft willen houden ten aanzien van de vormgeving en de precieze locatie van de benodigde luchtbehandelingskasten. Dat zou verklaren waarom de luchtbehandelingskasten niet zijn weergegeven op de geveltekeningen en de locaties slechts met een stippellijn zijn aangegeven op de bouwtekeningen. De luchtbehandelingskasten zijn nadien bovendien op een iets andere locatie geplaatst dan op die bouwtekeningen met een stippellijn is aangegeven.
6.3.
Het is de verantwoordelijkheid van de aanvrager om de aangevraagde activiteit duidelijk te beschrijven of weer te geven in de aanvraag en de daarbij behorende stukken. Aan de hand van deze stukken is in dit geval de omvang en de vormgeving van de luchtbehandelingskasten echter niet vast te stellen, terwijl dit voor de beoordeling van met name de gevolgen voor de cultuurhistorische waarden van het beschermde stadsgezicht en het gemeentelijke monument wel van belang is. De plaatsing van de luchtbehandelingskasten is dus niet als onderdeel van de aangevraagde activiteit aan te merken. Het betoog dat verweerder de luchtbehandelingskasten, door geen nadere informatie op te vragen of nadere eisen te stellen, met de omgevingsvergunning van 5 december 2018 (impliciet) heeft vergund, slaagt daarom niet.
6.4.
Anders dan eiseres stelt, brengt het bepaalde in artikel 2.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling omgevingsrecht daarin geen verandering. Dat artikellid bepaalt dat (indien verzocht door de aanvrager) in de vergunning voor een bouwactiviteit wordt bepaald dat gegevens en bescheiden met betrekking tot de details van de in of ten behoeve van het bouwwerk toegepaste installaties uiterlijk binnen een termijn van drie weken voor de start van de uitvoering van de desbetreffende handeling worden overgelegd. In de omgevingsvergunning van 5 december 2018 is echter niet bepaald dat gegevens en bescheiden met betrekking tot de luchtbehandelingskasten later mogen worden ingediend.
6.5.
Dat op 10 september 2018 de ventilatieberekening en ventilatietekeningen zijn overgelegd, leidt ook niet tot een ander oordeel, nu daaruit niet blijkt wat de omvang en vormgeving van de luchtbehandelingskasten is. Uit de enkele vermelding van de doorzet van ventilatielucht kan niet worden afgeleid wat de precieze omvang en vormgeving van de luchtbehandelingskasten is.
6.6.
Dat eiseres voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning van 5 december 2018 verschillende malen overleg heeft gevoerd met de Welstandscommissie leidt ook niet tot een ander oordeel, nu – zoals eiseres zelf al opmerkt – de plaatsing van de installaties op het dak daar niet aan de orde is gekomen. Bovendien doet het overleg voorafgaand aan vergunningverlening niet af aan de verplichting om in de omgevingsvergunning (al dan niet door middel van een verwijzing naar de aanvraag en de daarbij behorende stukken) de vergunde activiteiten duidelijk te beschrijven.
6.7.
Het betoog van eiseres dat de luchtbehandelingskasten in de omgevingsvergunning van 5 december 2018 al zijn vergund, slaagt dus niet.
Dwingende noodzaak luchtbehandelingskasten
7. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte voorbij is gegaan aan de dwingende noodzaak van de luchtbehandelingskasten op de aangevraagde plek. Verplaatsing naar een andere locatie is niet mogelijk. Dat heeft zij onderbouwd in een notitie van 1 december 2022. Daarmee heeft verweerder ten onrechte geen rekening gehouden in het bestreden besluit.
8. De onderhavige vergunningaanvraag ziet op de activiteiten genoemd in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, en artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de Wabo. De voor de beoordeling van de aanvraag relevante beoordelingsregels luiden als volgt.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd, indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, de omgevingsvergunning slechts worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Ingevolge artikel 2.18 van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
Ingevolge artikel 3:3, eerste lid, van de Monumentenverordening Den Haag 2019 kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Verweerder dient rekening te houden met het gebruik van het monument bij de beslissing op de aanvraag.
8.1.
Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
8.2.
Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat hij geen rekening heeft kunnen houden met de notitie van 1 december 2022. Deze notitie is immers pas opgesteld en ingediend op/na het moment dat de beslissing op bezwaar (ook op 1 december 2022) al was genomen.
8.3.
Eiseres heeft zich echter ook in haar bezwaarschrift reeds op het standpunt gesteld dat er een dwingende noodzaak bestaat om de luchtbehandelingskasten te plaatsen en dat alternatieven voor de omvang en locaties niet voorhanden zijn. Op de hoorzitting heeft eiseres dit standpunt nader toegelicht. In het advies van de bezwaarschriftencommissie, dat verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, is niet gereageerd op dit standpunt van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte, nu verweerder ingevolge artikel 3:3, eerste lid, van de Monumentenverordening Den Haag 2019 bij de beoordeling van de vergunningaanvraag rekening dient te houden met het gebruik van het monument. Het bestreden besluit is in zoverre onvoldoende gemotiveerd, zowel ten aanzien van de beoordeling van de activiteit “handelen met gevolgen voor beschermde monumenten” als ten aanzien van de beoordelingen van de activiteiten “bouwen” en “afwijken bestemmingsplan”, nu laatstgenoemde beoordelingen zijn gebaseerd op de effecten van het project op het gemeentelijk monument.
8.4.
Het betoog van eiseres slaagt.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
9.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen, rekening houdend met het gebruik van het monumentale pand. Daarbij dient verweerder te reageren op het betoog van eiseres dat er een dwingende noodzaak bestaat om de luchtbehandelingskasten te plaatsen en dat alternatieven voor de omvang en locaties niet voorhanden zijn. Omdat het een ex nunc beoordeling betreft, moet verweerder de notitie van 1 december 2022 daarbij betrekken. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van zes weken.
9.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden. Verweerder moet eiseres ook een proceskostenvergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750, -, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 1 december 2022;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365, - aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750, - aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Ciftci-Ibis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2024.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.