In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2024, in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, wordt het beroep van eiser behandeld dat is ingesteld wegens het niet tijdig beslissen door verweerder op het bezwaar van Stichting '[stichting]' tegen het primaire besluit van 8 juni 2022. Dit besluit betrof de afwijzing van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van luchtbehandelingskasten op het dak van een school. Eiser heeft op 15 juli 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing. Op 1 december 2022 heeft verweerder alsnog een beslissing genomen, maar eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft zijn beroep niet ingetrokken.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op 11 juni 2024 en oordeelt dat, omdat verweerder inmiddels een besluit heeft genomen, het procesbelang aan het beroep is komen te ontvallen. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk. Eiser had echter terecht beroep ingesteld, waardoor de rechtbank bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden. Het verzoek van eiser om de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen, wordt afgewezen. De rechtbank concludeert dat de Awb geen grondslag biedt voor het verbeuren van een dwangsom aan een derde-belanghebbende in een bezwaarprocedure, wat betekent dat het verzoek van eiser niet slaagt.
De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser kan in hoger beroep gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.