ECLI:NL:RBDHA:2024:17229

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
22/7457
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen en verzoek om dwangsom in omgevingsrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2024, in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, wordt het beroep van eiser behandeld dat is ingesteld wegens het niet tijdig beslissen door verweerder op het bezwaar van Stichting '[stichting]' tegen het primaire besluit van 8 juni 2022. Dit besluit betrof de afwijzing van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van luchtbehandelingskasten op het dak van een school. Eiser heeft op 15 juli 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing. Op 1 december 2022 heeft verweerder alsnog een beslissing genomen, maar eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft zijn beroep niet ingetrokken.

De rechtbank heeft het beroep behandeld op 11 juni 2024 en oordeelt dat, omdat verweerder inmiddels een besluit heeft genomen, het procesbelang aan het beroep is komen te ontvallen. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk. Eiser had echter terecht beroep ingesteld, waardoor de rechtbank bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden. Het verzoek van eiser om de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen, wordt afgewezen. De rechtbank concludeert dat de Awb geen grondslag biedt voor het verbeuren van een dwangsom aan een derde-belanghebbende in een bezwaarprocedure, wat betekent dat het verzoek van eiser niet slaagt.

De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser kan in hoger beroep gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7457

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: mr. P. Yildirim en mr. M. Remeijer-Schmitz).

Procesverloop

1. Met het besluit van 8 juni 2022 is de aanvraag van Stichting “ [stichting] ” ( [stichting] ) om een omgevingsvergunning voor het plaatsen van twee luchtbehandelingskasten op het dak van de school aan de [adres] in [plaatsnaam] afgewezen (het primaire besluit).
1.1.
Op 15 juli 2022 heeft [stichting] bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.2.
Bij brief van 26 oktober 2022 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van [stichting] .
1.3.
Op 16 november 2022 heeft eiser vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Daarbij heeft hij de rechtbank verzocht om de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verbeurde dwangsom vast te stellen.
1.4.
Op 1 december 2022 heeft verweerder een beslissing genomen op het bezwaar van [stichting] . Het bezwaar is ongegrond verklaard. Eveneens op 1 december 2022 heeft verweerder eiser bericht dat zijn ingebrekestelling prematuur is ingediend.
1.5.
Eiser heeft zijn beroep niet ingetrokken, omdat hij het niet eens is met het besluit van 1 december 2022 (het bestreden besluit).
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen door verweerder op het bezwaar van 15 juli 2022 van [stichting] .
Beroep niet tijdig beslissen
3. Omdat verweerder met het bestreden besluit alsnog een besluit op het bezwaar van [stichting] heeft genomen, is het procesbelang aan het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit komen te ontvallen. De rechtbank zal daarom het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaren. Nu eiser het beroep niet tijdig beslissen terecht heeft ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
3.1.
Daarbij is van belang dat, anders dan verweerder stelt, eisers ingebrekestelling niet prematuur was. De beslistermijn op het bezwaar van [stichting] bedraagt ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb twaalf weken. Van het opschorten van de termijn, het verdagen van de beslissing of verder uitstel als bedoeld in het tweede, derde of vierde lid van dat artikel is niet gebleken. De beslistermijn op het bezwaar tegen het besluit van 8 juni 2022 eindigde daarom op 12 oktober 2022. Eiser heeft verweerder op 26 oktober 2022 – en dus niet prematuur – in gebreke gesteld. Ook aan de overige vereisten van artikel 6:12 van de Awb voor het instellen van een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft eiser voldaan.
Dwangsom
4. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom vast te stellen.
4.1.
Ingevolge artikel 8:55c van de Awb stelt de bestuursrechter desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast, indien het beroep gegrond is.
4.2.
Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, van de Awb, verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
4.3.
Anders dan eiser betoogt, maakt – gelet op de wettekst van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb – uitsluitend de aanvrager (in dit geval [stichting] , zijnde de bezwaarmaker) aanspraak op een dwangsom wanneer de beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven. Eiser was derde-belanghebbende in de bezwaarprocedure. De Awb biedt geen grondslag voor het verbeuren van een dwangsom aan een derde-belanghebbende in een bezwaarprocedure. [1] Dit betoog slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk.
6. Het verzoek van eiser om een dwangsom vast te stellen wordt afgewezen.
7. Nu eiser het beroep niet tijdig beslissen terecht heeft ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat gaan aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om een dwangsom vast te stellen af;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184, - aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Ciftci-Ibis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2024.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie AbRvS 27 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2098, r.o. 7.2.