Op 6 januari 2022 heeft eiser, een inwoner van [woonplaats], het college van burgemeester en wethouders van Den Haag verzocht om handhavend op te treden tegen Stichting '[stichting]', omdat deze zonder omgevingsvergunning luchtbehandelingskasten had geplaatst op het dak van een school aan de [adres] in [plaatsnaam]. Eiser heeft op 21 juli 2022 verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn handhavingsverzoek. Vervolgens heeft eiser op 5 augustus 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Op 19 september 2022 heeft verweerder alsnog een beslissing genomen op het handhavingsverzoek, maar deze werd afgewezen. Eiser heeft zijn beroep niet ingetrokken en heeft beroepsgronden aangevoerd tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2024 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigden van verweerder aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat, omdat verweerder op 19 september 2022 alsnog een besluit heeft genomen, het procesbelang aan het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is komen te ontvallen. Daarom verklaart de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk. De rechtbank ziet echter aanleiding om te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184 vergoedt, aangezien het beroep tegen het niet tijdig beslissen terecht was ingesteld.
Daarnaast wordt het beroep van eiser tegen het besluit van 19 september 2022, dat een primair besluit is, naar verweerder verwezen om als bezwaarschrift te worden behandeld. De rechtbank benadrukt dat verweerder de overwegingen van de rechtbank in een eerdere uitspraak in acht moet nemen. De uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven en is openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024.