4.5.De beslistermijn op het bezwaar van [stichting] bedraagt ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de bezwaartermijn is verstreken. Van het opschorten van de termijn, het verdagen van de beslissing of verder uitstel als bedoeld in het tweede, derde of vierde lid van dat artikel is niet gebleken. De beslistermijn op het bezwaar tegen het besluit van 24 november 2021 eindigde daarom op 30 maart 2022. Eiser heeft verweerder op 4 april 2022 – en dus, anders dan waarvan verweerder uitgaat, niet eerst op 12 mei 2022 – in gebreke gesteld. Verweerder is daarom vanaf 19 april 2022 een dwangsom verschuldigd tot en met 25 mei 2022, de datum waarop op het bezwaar beslist. Dat zijn 37 dagen. De hoogte van de dwangsom stelt de rechtbank als volgt vast: € 322,- over de eerste veertien dagen, € 532,- over de daaropvolgende veertien dagen en € 405,- over de resterende negen dagen. Verweerder heeft daarmee een totale dwangsom verbeurd van € 1.259, -.
Beroep tegen het bestreden besluit
5. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit van rechtswege mede betrekking op het alsnog genomen besluit. Eiser heeft hiertegen beroepsgronden aangevoerd.
Het bestreden besluit
6. Verweerder heeft – in navolging van het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften – het primaire besluit tot oplegging van de last onder dwangsom ingetrokken, omdat in redelijkheid niet kan worden volgehouden dat het plaatsen van de luchtbehandelingskasten in het geheel niet vergund is. Het overleg tussen [stichting] en de Welstands- en Monumentencommissie over een oplossing van de ontstane onduidelijkheid over de vergunde situatie moet een kans krijgen. De omissie in de omgevingsvergunning van 5 december 2018 is reden voor enige coulance richting [stichting] , zodat het nu niet opportuun is om een tweede last onder dwangsom op te leggen. Voor het opleggen van een nieuwe last moet bovendien vaststaan dat de overtreding voortduurde. In het procesdossier bevindt zich geen rapportage van een toezichthouder waaruit dit blijkt.
7. Eiser betoogt dat ten tijde van het opleggen van de last onder dwangsom op 24 november 2021 voldoende vaststond dat de overtreding voortduurde. [stichting] betwist immers niet dat de luchtbehandelingskasten op dat moment aanwezig waren op het dak. Een rapportage van een toezichthouder, waaruit blijkt dat de overtreding voortduurde, is dan ook niet nodig. Eiser voert verder aan dat de luchtbehandelingskasten niet eerder vergund zijn. De rechtszekerheid vereist dat in de aanvraag, de omgevingsvergunning en de daarbij behorende documenten duidelijk wordt aangegeven waarvoor vergunning wordt verleend. Indien het project en de activiteit waarvoor omgevingsvergunning wordt verleend, niet duidelijk zijn beschreven, levert dit strijd op met artikel 2.22, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inmiddels is de vergunningaanvraag ter legalisatie en afscherming van de luchtbehandelingskasten afgewezen. Volgens eiser zijn er geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan van handhaving behoort te worden afgezien.
Overgangsrecht Omgevingswet
8. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
Bij besluit van 24 november 2021 heeft verweerder [stichting] een last onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Luchtbehandelingskasten al vergund?
9. In het bestreden besluit volgt verweerder het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften. Het advies om de last onder dwangsom in te trekken is gebaseerd op het standpunt dat in redelijkheid niet kan worden volgehouden dat de luchtbehandelingskasten in de omgevingsvergunning van 5 december 2018 in het geheel niet vergund zijn. Zoals de rechtbank in de uitspraak van heden in zaak nr. 23/389 (r.o. 6 tot en met 6.7) heeft overwogen, is dit standpunt niet juist. Met betrekking tot de overweging in het advies dat het procesdossier geen rapportage van een toezichthouder bevat waaruit blijkt dat de overtreding nog voortduurde, overweegt de rechtbank dat niet ter discussie staat dat de luchtbehandelingskasten nog steeds aanwezig zijn op het schoolgebouw. Het bestreden besluit is op deze punten dus niet deugdelijk gemotiveerd.