Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2024 in de zaken tussen
Stichting [eiseres] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ,
Procesverloop
Beoordeling door de rechtbank
“Bezwaar hebben we al gemaakt (zie mailwisseling met standpunt), we waren alleen te vroeg. […] Na uw akkoord op mijn eerdere mail zorgt Leon dat het formele bezwaar voor 1 oktober wordt ingediend”. Daarop reageert de betreffende medewerker van verweerder (juridisch medewerker van de afdeling Vergunningen en Toezicht) in een e-mail van diezelfde dag om 11.54 uur:
“Zoals wij telefonisch hebben afgesproken verlengen wij de termijn van de dwangsom van 14 juli 2021 tot 1 oktober 2021”. Verweerder stelt zich op het standpunt dat daarmee de begunstigingstermijn is bedoeld. Dat blijkt echter niet uit de e-mail van de betrokken ambtenaar. Gelet op de e-mail van de medewerker van eiseres, waar de ambtenaar op reageert, heeft eiseres erop mogen vertrouwen dat de ambtenaar de bezwaartermijn bedoelde. Daarin wordt immers opgemerkt dat het bezwaar voor 1 oktober zal worden ingediend, vervolgens is “de termijn van de dwangsom” verlengd tot diezelfde datum. Als de ambtenaar niet bedoeld heeft de bezwaartermijn te verlengen, maar de begunstigingstermijn, dan had hij dat, gelet op het verzoek van eiseres, nadrukkelijk moeten vermelden. Dat de betrokken ambtenaar niet werkzaam is bij de Adviescommissie bezwaarschriften, betekent – anders dan verweerder betoogt – niet dat de toezegging niet kan worden toegerekend aan verweerder. Eiseres mocht immers op goede gronden veronderstellen dat de ambtenaar die de toezegging heeft gedaan (een juridisch medewerker van de afdeling Vergunningen en Toezicht) de opvatting van verweerder vertolkte. Aan het honoreren van de gewekte verwachting (het in behandeling nemen van het bezwaar) staan geen zwaarder wegende belangen in de weg. Verweerder heeft het bezwaar dus ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het betoog slaagt.