ECLI:NL:RBDHA:2024:17213

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.17902
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van Gülen-aanhanger in het licht van beleidswijzigingen en risico op vervolging in Turkije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 23 oktober 2024, wordt de asielaanvraag van een Turkse vrouw, die betrokken was bij de Gülenbeweging, beoordeeld. De vrouw, geboren in 1986, heeft samen met haar kinderen Turkije ontvlucht vanwege de vervolging van aanhangers van de Gülenbeweging na de couppoging in 2016. De rechtbank behandelt de rechtmatigheid van de beleidswijziging WBV 2023/24, die het beschermingsniveau voor risicogroepen, waaronder Gülen-aanhangers, aanpast. De rechtbank oordeelt dat de wijziging rechtmatig is, maar dat de beoordeling van de vrees voor vervolging door de verweerder niet deugdelijk is uitgevoerd. De rechtbank concludeert dat de vrouw aannemelijk heeft gemaakt dat zij een gegronde vrees voor vervolging heeft, en vernietigt het bestreden besluit van de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank draagt de verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag, waarbij de rechtbank aangeeft dat er weinig ruimte is om opnieuw te concluderen dat er geen 'geringe indicaties' zijn voor vervolging. De rechtbank veroordeelt de verweerder tot het betalen van proceskosten aan de eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17902

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres, V-nummer: [V-nummer 1] ,

mede namens haar minderjarige kinderen
[naam minderjarige 1], V-nummer: [V-nummer 2] , en
[naam minderjarige 2], V-nummer: [V-nummer 3]
(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

Procesverloop

Met het besluit van 18 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen.
Eiseres heeft op 24 april 2024 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 5 mei 2024 en 12 september 2024 heeft zij beroepsgronden ingediend.
Verweerder heeft op 14 augustus 2024 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, M. Ates als tolk en de gemachtigde van verweerder.

(Totstandkoming van) het besluit

Het asielrelaas
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] 1986 en heeft de Turkse nationaliteit. Haar zoon [voornaam minderjarige 1] is geboren op [geboortedatum 2] 2012 en haar dochter [voornaam minderjarige 2] is geboren op [geboortedatum 3] 2014. Eiseres legt aan haar asielaanvraag het volgende ten grondslag.
1.1.
Eiseres is samen met haar man actief voor de Gülenbeweging. Na de couppoging in Turkije op 15 juli 2016 zijn Gülenisten in Turkije op grote schaal vervolgd. De echtgenoot van eiseres is geschorst als docent en bestuurder. Ook eiseres is geschorst als docente en per decreet uit haar ambt gezet. Na een huiszoeking in het huis van eiseres en haar echtgenoot heeft de echtgenoot zich vrijwillig bij de politie gemeld waarna er een strafzaak tegen hem is begonnen. De Turkse autoriteiten zijn ook een strafzaak tegen eiseres begonnen, maar deze zaak is uiteindelijk geseponeerd. Zij kreeg daarna met terugwerkende kracht haar salaris (inclusief verhogingen) uitbetaald en mocht weer als docent werken. De echtgenoot is naar Irak gevlucht. Eiseres heeft na de hervatting van haar werkzaamheden als docent veel druk ervaren van opvolgende schooldirecteuren vanwege haar Gülen-verleden. De directeur [persoon A] heeft meermaals gedreigd om eiseres aan te geven. In dezelfde periode waren er veel politieacties tegen de wederopbouw van activiteiten van de Gülenbeweging. Toen eiseres vernam dat een voor haar bekende getuige, [naam getuige] die ook bij de Gülen-beweging heeft gezeten, belastende verklaringen over haar echtgenoot in diens rechtszaak zou afleggen en mogelijk ook over eiseres, is eiseres samen met haar kinderen Turkije op 26 augustus 2022 ontvlucht.
Na haar vertrek is gebleken dat [naam getuige] op 5 september 2022 alleen belastende verklaringen over de echtgenoot, en dus niet over eiseres, heeft afgelegd. Op 25 april 2023 is de echtgenoot van eiseres opnieuw in eerste aanleg strafrechtelijk veroordeeld tot meerdere jaren gevangenisstraf. In oktober 2023 hebben twee politiemensen in Turkije navraag naar eiseres gedaan bij de bestuursvoorzitter van de bewonersvereniging van het complex waar eiseres woonde. Ook heeft de schooldirecteur aan die bestuursvoorzitter gevraagd waar eiseres was.
Bij terugkeer naar Turkije vreest eiseres net als haar echtgenoot strafrechtelijk te worden vervolgd vanwege haar betrokkenheid bij de Gülenbeweging. Eiseres vreest dat er al aangifte tegen haar is gedaan of dat dit in de nabije toekomst zal gebeuren.
Het bestreden besluit
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
problemen vanwege betrokkenheid bij Gülenbeweging.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat beide elementen geloofwaardig zijn.
Eiseres is geen verdragsvluchteling en zij loopt geen reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat zij haar vrees bij terugkeer niet aannemelijk heeft gemaakt. Zij komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel. Eiseres komt ook niet in aanmerking voor ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. Het besluit geldt ook als terugkeerbesluit, aldus verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Beleidswijziging
3. Eiseres voert aan dat verweerder het beleid op onjuiste gronden heeft gewijzigd, zodat het geen stand kan houden.
Ontwikkelingen in het beleid
3.1.
De couppoging in Turkije op 15 juli 2016 heeft grote negatieve gevolgen gehad voor de positie van aanhangers van de Gülenbeweging in Turkije. Verweerder heeft hierin echter niet direct aanleiding gezien om het landgebonden asielbeleid voor Turkije op dit punt aan te passen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft bij uitspraak van 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:377, wel overwogen dat verweerder ondeugdelijk had gemotiveerd dat Gülenisten in Turkije niet systematisch strafrechtelijk worden vervolgd en alleen al daarom ook niet als groep het risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Bovendien had verweerder ondeugdelijk gemotiveerd dat Gülenisten tijdens arrestatie en detentie niet worden blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
3.2.
Met WBV 2020/6 van 12 maart 2020 werden (toegedichte) Gülen-aanhangers voor het eerst aangemerkt als risicogroep. Dit was gebaseerd op informatie in het Algemeen ambtsbericht Turkije van 31 oktober 2019, waaruit onder meer volgt dat Gülen-aanhangers sinds de couppoging in 2016 doelwit zijn van arrestaties met willekeurige grondslag en strafprocessen met minimale bewijslast. De Gülenbeweging werd door de Turkse autoriteiten als terroristische organisatie aangeduid (FETÖ) en vervolging van deze beweging werd prioriteit van de Turkse regering. Met de aanmerking als risicogroep, konden (toegedichte) Gülen-aanhangers op basis van het destijds geldende beleid met geringe indicaties aannemelijk maken dat hun problemen, die verband hielden met één van de vervolgingsgronden, leiden tot een gegronde vrees voor vervolging. Het individualiseringsvereiste bleef wel van toepassing.
3.3.
Met WBV 2021/16 van 4 augustus 2021 werd aan het beleid toegevoegd dat indien bij (toegedichte) Gülen-aanhangers van geringe indicaties niet is gebleken, de IND de risico’s bij terugkeer beoordeelt in het licht van de diffuse en slechte situatie die gekenmerkt wordt door willekeur jegens (toegedichte) Gülen-aanhangers van de zijde van de Turkse autoriteiten. Hiermee heeft de IND beoogd de al bestaande uitvoeringspraktijk te verduidelijken. Het voorgaande betekende in de praktijk dat de IND al snel een risico op vervolging aannam, tenzij er concrete aanknopingspunten waren waaruit anders bleek. Dit was nog steeds gebaseerd op informatie uit voornoemd Algemeen ambtsbericht Turkije van 31 oktober 2019.
3.4.
Met WBV 2023/24 van 24 november 2023 is de onder 3.3 genoemde toevoeging weer uit het beleid geschrapt. Dit is gebaseerd op het Algemeen ambtsbericht Turkije van augustus 2023. In de Kamerbrief van 28 november 2023 (19637, 3177) is daarover het volgende toegelicht:
“In het huidige beleid geldt, zoals reeds vermeld, aanvullend dat de beoordeling van de vrees op vervolging plaats moet vinden tegen de achtergrond van het willekeurige karakter van het optreden van de Turkse autoriteiten. Hiermee ligt er een ruimer kader om een vrees voor vervolging aannemelijk te achten dan gebruikelijk is in geval van risicogroepen. In de
praktijk leidt dit er toe dat in geloofwaardige zaken, ook indien geen sprake is van geringe indicaties, al snel een risico op vervolging wordt aangenomen. Er is gelet op de ontwikkelingen in de verslagperiode geen reden om, zoals in het huidige beleid ten aanzien van Gülenisten het geval is, aanvullend uit te gaan van een willekeurig karakter van het optreden van de Turkse autoriteiten tegen Gülenisten. (…) Met deze wijziging op basis van de landeninformatie wordt weer aangesloten bij het gebruikelijke kader voor risicogroepen en wordt het beleid in lijn gebracht met de praktijk zoals die in algemene zin geldt in ons
omringende lidstaten waarbij het eerst aan de vreemdeling is om zijn vrees aannemelijk te maken op basis van individuele omstandigheden. (…)”
Is de wijziging in beleid rechtmatig?
3.5.
Niet in geschil is dat er sprake is van een wijziging in beleid. De vraag is of deze wijziging rechtmatig is. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat niet doorslaggevend is of de willekeur en de intensiteit van strafrechtelijke onderzoeken jegens (toegedichte) Gülen-aanhangers in de periode tussen WBV 2021/16 en WBV 2023/24 is afgenomen. Het gaat er namelijk om of WBV 2023/24 op zichzelf bezien rechtmatig is en of dit beleid steun vindt in de algemene landeninformatie.
3.6.
Eiseres heeft primair aangevoerd dat niet van het Algemeen ambtsbericht Turkije van augustus 2023 kan worden uitgegaan, omdat daaraan een aangepaste uitvraag (Terms of Reference voor algemeen ambtsbericht Turkije van 28 april 2023, hierna: ToR) ten grondslag ligt. Volgens eiseres is daarin verzocht om de bredere situatie in het land te beschrijven, waardoor minder is gekeken naar de misstanden. Dit terwijl de informatie over misstanden van groot belang is bij de beoordeling of sprake is van een risico op terugkeer. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat er door de aangepaste uitvraag niet van het ambtsbericht Turkije kan worden uitgegaan. In de ToR is onder meer verzocht om een algemeen, synthetisch en actueel beeld van de situatie te geven en, indien incidenten of risico’s genoemd worden, deze zoveel mogelijk in breder perspectief te plaatsen. In de ToR zijn daarnaast specifieke vragen gesteld over de thema’s rechtsbescherming, Gülenisten en terugkeer. Deze vragen zijn zo geformuleerd dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken feitelijk is verzocht om in het uit te brengen ambtsbericht een volledig en actueel beeld van de situatie in Turkije te geven, juist ook op de thema’s die voor eiseres van belang zijn. Dat maakt ook dat voorkomende incidenten of misstanden binnen die thema’s in het ambtsbericht terecht konden komen.
3.7
Eiseres heeft subsidiair aangevoerd dat de informatie in het ambtsbericht niet zodanig is dat dit een beleidswijziging rechtvaardigt.
3.7.1.
De rechtbank stelt voorop dat het ambtsbericht weinig concrete informatie bevat en dat er meerdere voorbehouden in zijn gemaakt. Zo staat in het ambtsbericht dat het lastig was om verifieerbare informatie te vinden over de situatie van (vermeende) Gülenisten in Turkije, dat de informatie over de situatie van (vermeende) Gülenisten schaars, verbrokkeld en anekdotisch van aard was, dat het onduidelijk was hoeveel arrestanten er in voorarrest verbleven of voorwaardelijk waren vrijgelaten en in hoeveel gevallen er een rechtszaak was geïnitieerd, en dat de bronnen de gestelde afname in intensiteit van de vervolging van (vermeende) Gülenisten niet nader kon onderbouwen met concrete gegevens.
3.7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is de informatie die wél concreet in het ambtsbericht staat vermeld, echter voldoende om WBV 2023/24 te dragen. Zoals ook uit de door eiseres overgelegde informatie en cijfers volgt, komt vervolging van (toegedichte) Gülenisten nog steeds op grote schaal voor. Het ambtsbericht vermeldt daarover dat gedurende de voorgaande twee verslagperiodes met regelmaat arrestaties op grotere of kleine schaal plaatsvonden van (vermeende) Gülenisten en dat deze situatie hetzelfde is gebleven. Uit de overgelegde landeninformatie kan evenwel niet worden afgeleid dat de situatie voor (toegedichte) Gülenisten dusdanig is dat ook bij het ontbreken van geringe indicaties vrij snel een risico op vervolging moet worden aangenomen. Dit zou in feite neerkomen op het aannemen van groepsvervolging, waarbij het enkele behoren tot de groep van (toegedichte) Gülenisten al voldoende is om een vrees voor vervolging aan te nemen. Daarvan is alleen sprake als (toegedichte) Gülenisten systematisch worden blootgesteld aan vervolging. De rechtbank ziet in het ambtsbericht, maar ook in de door eiseres overgelegde informatie, geen aanleiding om aan te nemen dat daarvan sprake is. Anders dan in de onder 3.1 genoemde uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2019, heeft verweerder nu wel deugdelijk gemotiveerd dat Gülenisten niet als groep een reëel risico lopen te worden gearresteerd en, daarmee, te worden vervolgd. Daarbij is van belang dat er in Turkije meer rechterlijke bescherming voor (toegedichte) Gülen-aanhangers is dan voorheen. Zo stond in vorige ambtsberichten dat er verschillende criteria waren die konden leiden tot de negatieve aandacht van de Turkse autoriteiten, zoals het hebben gehad van een bankrekening bij Bank Asya en het hebben gedownload van de ByLock-app. Die criteria zijn er nog steeds, maar het gebruik daarvan is in jurisprudentie aangescherpt. Zo blijkt uit een uitspraak van het Constitutioneel Hof (AYM) uit 2020 dat alleen onder bepaalde voorwaarden een rekening bij Bank Asya kan worden beschouwd als activiteit ten behoeve van de Gülenbeweging en blijkt uit een uitspraak uit 2023 van datzelfde Hof dat een vrouw ten onrechte was ontslagen vanwege het hebben van twee Bank Asya-rekeningen. Het Hof van Cassatie heeft vergelijkbare uitspraken gedaan. Beide hoven zijn ook (veel) kritischer geworden over veroordelingen na gebruik van de ByLock-app. De hoven hebben veel vonnissen van rechtbanken om die reden nietig verklaard. Bovendien heeft de Turkse overheid een commissie opgericht die klachten over gedwongen ontslagen in behandeling neemt, hetgeen duidt op een afname in willekeur. Tot 12 januari 2023 had deze commissie in totaal 14,11% van de verzoeken ingewilligd, aldus het ambtsbericht. Hoewel dit nog steeds betekent dat 85,89% van de verzoeken is afgewezen, duidt ook dit wel op een afname in willekeur van de vervolging van (vermeende) Gülenisten.
3.7.3.
De door eiseres overgelegde informatie wijkt in essentie niet af van de informatie in het ambtsbericht. Ook uit de door eiseres overgelegde informatie volgt dat (toegedichte) Gülenisten nog steeds het doelwit zijn van arrestaties en strafrechtelijke en andersoortige vervolging door de Turkse autoriteiten. Uit die informatie volgt echter niet dat er sprake is van groepsvervolging van Gülenisten. De situatie voor (vermeende) Gülenisten in Turkije is zeer zorgelijk, maar niet zodanig dat verweerder méér bescherming hoefde te bieden dan hij nu met zijn beleidswijziging heeft gedaan. Ook met het uitsluitend aanmerken als risicogroep kunnen (toegedichte) Gülenisten al met geringe indicaties aannemelijk maken dat zij een gegronde vrees voor vervolging hebben. Gelet op het voorgaande sluit dit beschermingsniveau aan bij de algemene landeninformatie over Turkije.
Tussenconclusie
3.8.
De beleidswijziging is rechtmatig. De beroepsgrond slaagt niet.
Aannemelijkheid vrees
4. Eiseres voert aan dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij een gegronde vrees heeft voor vervolging, dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade.
Toetsingskader
4.1.
Volgens paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000, zoals deze gold ten tijde van belang, kan een vreemdeling die behoort tot een bevolkingsgroep die door verweerder is aangewezen als een risicogroep, als er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, met geringe indicaties aannemelijk maken dat zijn problemen die verband houden met één van de vervolgingsgronden leiden tot een gegronde vrees voor vervolging. Eiseres behoort tot een risicogroep en heeft volgens verweerder geloofwaardige verklaringen afgelegd. Zij kan dus al met geringe indicaties aannemelijk maken dat haar problemen die verband houden met één van de vervolgingsgronden leiden tot een gegronde vrees voor vervolging.
In het voorheen geldende IB 2020/62 heeft verweerder dit als volgt uitgelegd:
“Indien een vreemdeling behoort tot een risicogroep dan kan hij met geloofwaardige en individualiseerbare geringe indicaties reeds aannemelijk maken dat hij bij terugkeer voor vervolging te vrezen heeft. De geringe indicaties moeten gelegen zijn in problemen die de vreemdeling persoonlijk vanwege het behoren tot die groep heeft meegemaakt in zijn land van herkomst. Het hoeft hierbij dus niet te gaan om problemen die op zichzelf bezien vervolging of ernstige schade opleveren. Indien de vreemdeling te maken heeft gehad met minder ernstige problemen, kan dit – omdat hij tot een risicogroep behoort – voldoende zijn om een gegronde vrees voor vervolging bij terugkeer aan te nemen. Te denken valt bijvoorbeeld aan het bij herhaling voorkomen van intimidaties, minder ernstige mishandelingen, enz. Dit is slechts anders als er goede redenen zijn om aan te nemen dat deze problemen zich bij terugkeer niet opnieuw voor zullen doen.
Toepassing van het toetsingskader
4.2.
De rechtbank stelt vast dat, anders dan verweerder in zijn verweerschrift (p. 8) stelt, hij in het voornemen en het besluit niet kenbaar heeft getoetst of dergelijke geringe indicaties aanwezig zijn. Sterker nog, de term ‘geringe indicaties’ komt geen enkele keer in de besluitvorming voor. Verweerder erkent in het besluit wel dat eiseres tot een risicogroep behoort, maar benadrukt vervolgens vooral dat het individualiseringsvereiste van toepassing is. Daarmee heeft verweerder het toetsingskader van ‘geringe indicaties’ niet goed voor ogen gehad. Uit de motivering van het voornemen en het besluit blijkt namelijk dat verweerder in feite aan de hand van de gebruikelijke bewijsmaatstaf heeft beoordeeld of eiseres haar vrees aannemelijk heeft gemaakt, terwijl hij had moeten beoordelen of er geringe indicaties zijn. Daar gaat de rechtbank hierna verder op in.
Problemen in het verleden
4.3.
Verweerder heeft de door eiseres gestelde problemen vanwege haar betrokkenheid bij de Gülenbeweging geloofwaardig geacht. Dat betekent dat wordt aangenomen dat eiseres in 2016 is geschorst en ontslagen vanwege haar betrokkenheid bij de Gülenbeweging en dat haar naam in dit kader in een krantenartikel werd vermeld, dat de politie vlak daarna een huiszoeking heeft uitgevoerd in het huis van eiseres en haar echtgenoot, dat in 2017 een strafzaak tegen de echtgenoot van eiseres is begonnen vanwege zijn betrokkenheid bij de Gülenbeweging en dat die op 25 april 2023 opnieuw bij de rechtbank (na een vernietiging bij de hoogste instantie en terugwijzing naar de rechtbank) tot een veroordeling heeft geleid, dat er ook een strafrechtelijk onderzoek naar eiseres liep maar dat dit in 2018 is geseponeerd, dat zij vervolgens weer mocht werken maar veel druk heeft ervaren vanuit schooldirecteuren vanwege haar betrokkenheid bij de Gülenbeweging, dat de directeur [persoon A] eiseres om die reden meermaals heeft bedreigd, dat eiseres na haar vertrek uit Turkije heeft gehoord dat [naam getuige] (een voor de familie bekende getuige) in september 2022 belastende verklaringen over haar echtgenoot heeft afgelegd, dat er in oktober 2023 twee politiemensen navraag naar eiseres hebben gedaan bij de bestuursvoorzitter van de bewonersvereniging van het complex waar eiseres woonde, en dat de schooldirecteur heeft gevraagd waar eiseres was.
Problemen in de toekomst
4.4.
Ondanks de problemen in het verleden, vindt verweerder dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de toekomst in de problemen zal komen, of in ieder geval niet zodanig dat van een gegronde vrees voor vervolging kan worden gesproken. Verweerder vindt dus dat er goede redenen zijn om aan te nemen dat de problemen van eiseres uit het verleden zich bij terugkeer niet opnieuw voor zullen doen. De rechtbank acht dit standpunt niet deugdelijk gemotiveerd. Onder 4.4.1. zal de rechtbank toelichten welke argumenten van verweerder stand kunnen houden, waarna de rechtbank onder 4.4.2 zal toelichten waarom dit toch onvoldoende is om het standpunt van verweerder te dragen.
4.4.1.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de vrees van eiseres vooral op aannames berust. Eiseres vreest voor een aangifte van de schooldirecteur [persoon A] , maar die directeur is al van school vertrokken. Bovendien had hij ook al aangifte kunnen doen toen eiseres nog op de school les gaf, maar dat heeft hij toen niet gedaan. Daarbij komt dat [naam getuige] niet belastend over eiseres heeft verklaard, maar alleen over haar echtgenoot. De angst dat [naam getuige] inmiddels wél belastend over eiseres heeft verklaard, berust ook alleen op een vermoeden. Uit het feit dat de politie naar eiseres op zoek is geweest, kan dit niet worden afgeleid. Eiseres weet niet of er een strafrechtelijk onderzoek tegen haar loopt, terwijl wel vaststaat dat een eerder strafrechtelijk onderzoek is geseponeerd en dat alle schade voor eiseres is hersteld. Eiseres heeft sinds haar uitreis zelf ook geen problemen meer ondervonden. Eiseres weet niet waarom de politie navraag naar haar heeft gedaan en er zijn geen documenten overgelegd die zouden kunnen wijzen op een nieuw strafrechtelijk onderzoek.
4.4.2.
Anders dan verweerder stelt, heeft de familie van eiseres echter wel problemen ondervonden na uitreis van eiseres uit Turkije. De echtgenoot van eiseres is immers in april 2023 opnieuw in eerste aanleg strafrechtelijk veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij de Gülenbeweging. Hij is al in 2020 naar Irak gevlucht. Dat betekent niet dat de echtgenoot nu veilig is. Uit de overgelegde landeninformatie en de door eiseres overgelegde brief van 20 april 2023 blijkt immers dat de Turkse autoriteiten er niet voor terugdeinzen om Gülenisten in Irak op te halen. Als de Turkse autoriteiten daar vanaf zien en de echtgenoot in Irak met rust laten, loopt eiseres mogelijk een groter risico bij terugkeer naar Turkije. Uit de landeninformatie blijkt namelijk dat familieleden van Gülenisten ook risico’s kunnen lopen. Dat volgens het ambtsbericht ‘met name’ familieleden van hooggeplaatste Gülenisten het risico lopen om de negatieve aandacht te trekken, laat – wat daar ook van zij – onverlet dat het kennelijk ook bij minder hooggeplaatste familieleden van Gülenisten voorkomt. Dat volgens een bron het benadelen van familieleden in de vorm van het weigeren van paspoortaanvragen of het confisqueren van paspoorten niet of nauwelijks meer voorkomt (Algemeen ambtsbericht, p. 48), duidt weliswaar op verminderde aandacht voor familieleden van Gülenisten, maar dat is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet doorslaggevend. Eiseres is én een familielid van een veroordeelde Gülenist die naar het buitenland is gevlucht, én zelf een actieve Gülenist die in het verleden met vervolging te maken heeft gehad. Dat dit tot een sepot heeft geleid, laat onverlet dat zij daardoor sneller opnieuw in beeld kan komen van de Turkse autoriteiten. Eiseres bood ook na de sepotbeslissing financiële hulp aan familie van Gülenisten. Gelet op de geloofwaardig geachte problemen uit het verleden en de strafrechtelijke veroordeling van haar echtgenoot, heeft het politiebezoek in oktober 2023 mogelijk ook daarmee te maken. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat het politiebezoek ook met een heel andere aanleiding te maken kan hebben, bijvoorbeeld met de verdwijning van eiseres na afloop van haar onbetaalde verlof, maar het is gelet op het verleden, de familiebanden van eiseres en haar meer recente financiële steun aan Gülenisten niet onwaarschijnlijk dat het politiebezoek wél met betrokkenheid bij de Gülenbeweging te maken heeft.
4.4.3.
Indien de gebruikelijke bewijsmaatstaf zou gelden, zou dit onvoldoende zijn om de gestelde vrees aannemelijk te maken. In dit geval geldt echter de bewijsmaatstaf van ‘geringe indicaties’. Verweerder heeft gelet op al het voorgaande niet deugdelijk gemotiveerd waarom het politiebezoek bij het huis van eiseres niet geldt als een dergelijke ‘geringe indicatie’.
Tussenconclusie
4.5.
De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gezien het voorgaande gegrond. Het besluit is in strijd met 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht en zal worden vernietigd. De rechtbank laat het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel daarom onbesproken.
6. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat de gebreken nadien niet zijn hersteld. De rechtbank zal ook niet in de zaak voorzien, omdat het aan verweerder is om te beoordelen of eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank zal ook geen bestuurlijke lus toepassen, omdat niet valt in te zien dat eiseres op die manier eerder uitsluitsel krijgt in haar zaak dan als verweerder de opdracht wordt gegeven een nieuwe beslissing op de asielaanvraag te nemen. De rechtbank zal verweerder die opdracht geven en stelt voor het nemen van een nieuw besluit een termijn van acht weken. In dat nieuwe besluit dient verweerder de asielaanvraag van eiseres alsnog in te willigen of alsnog deugdelijk gemotiveerd af te wijzen. De rechtbank geeft verweerder hierbij mee dat zij, bij gelijk blijvende omstandigheden, weinig ruimte voor hem ziet om opnieuw het standpunt in te nemen dat er in het geval van eiseres geen sprake is van geringe indicaties. De rechtbank komt het gerade voor dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit dat allereerst tot uitgangspunt neemt. Dit gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, waaronder de gebrekkige besluitvorming van verweerder, terwijl juiste besluitvorming mogelijk tot geen andere uitkomst had kunnen leiden dan vergunningverlening. Geheel ten overvloede merkt de rechtbank op dat ook als verweerder het inmiddels (op 1 juli 2024) opnieuw gewijzigde beleid (WBV 2024/12) toe zou passen en hij niet meer toetst aan de hand van risicogroepen, maar aan de hand van risicoprofielen, hij moet betrekken wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen in het licht van de huidige algemene landeninformatie.
7. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, voorzitter, en mr. T. Boesman en mr. A. Pahladsingh, leden, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.