ECLI:NL:RBDHA:2024:17211

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.38754
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Turkse vreemdeling op grond van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot de rechtmatigheid van de maatregel en de rol van tolken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Turkse vreemdeling, eiser, op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring beoordeeld in het kader van een ambtshalve rechtmatigheidsonderzoek. Eiser had beroep ingesteld tegen de oplegging van de maatregel van bewaring, die op 4 oktober 2024 door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door haar opgeroepen tolk niet was verschenen, wat leidde tot een discussie over de noodzaak van een telefonische tolk. Eiser is uiteindelijk gehoord met behulp van een registertolk via een telefonische verbinding.

De rechtbank heeft overwogen dat de grondslag voor de maatregel, zoals vastgelegd in artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d van de Vreemdelingenwet, niet op juiste wijze was toegepast. De rechtbank concludeerde dat de bewaring niet noodzakelijk was voor de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser, aangezien verweerder uitging van een in EU-Vis geregistreerd paspoort. Bovendien was de enkele verdenking van mishandeling onvoldoende om de maatregel te onderbouwen op basis van de openbare orde-grondslag van de Opvangrichtlijn.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de belangenafweging niet in het voordeel van eiser uitviel, en dat de maatregel rechtmatig was opgelegd en voortduurde. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.M.F. Roijen, griffier, en is openbaar gemaakt op 23 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38754

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[v nummer] (V-nummer: […] ), eiser,

(gemachtigde: mr. D.P.J. Cain),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een (opvolgende) maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de oplegging van de maatregel. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1998 en de Turkse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser (sub a) en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag (sub b).
3. Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Tevens heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen (sub c).
En verweerder heeft in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel e, van de Opvangrichtlijn (sub d).
5. Bij aanvang van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat de door de rechtbank opgeroepen tolk niet is verschenen. Uit telefonische navraag met “AVB Language Group”, die door de rechtbank verplicht moet worden ingeschakeld bij het oproepen van tolken, is gebleken dat de betreffende tolk elders in het land was en niet tijdig naar Roermond zou kunnen komen. De rechtbank heeft gemachtigde van eiser in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren en de gemachtigde heeft aangegeven dat de behandeling van het beroep doorgang kon vinden.
6. Eiser heeft zware grond 3c betwist en zich overigens aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. Verweerder heeft deze grond ter zitting laten vallen en zich overigens op het standpunt gesteld dat de maatregel rechtmatig is opgelegd en rechtmatig voortduurt.
7. De rechtbank heeft in het kader van het ambtshalve rechtmatigheidsonderzoek aan verweerder de vraag voorgelegd of artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en onder en d, Vw 2000 aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd. Uit het dossier van de vorige bewaringsprocedure en de voorgaande maatregel die door deze rechtbank en zittingsplaats op 8 oktober 2024 ter zitting is behandeld, volgt namelijk dat in EU-Vis een document is geregistreerd waarmee eiser een visum heeft aangevraagd. Dit betreft een door de Turkse autoriteiten afgegeven paspoort. Verweerder heeft op grond van dit in EU-Vis geregistreerde paspoort de zogenoemde ID-staat van eiser aangepast en eiser onder de persoonsgegevens die in dat paspoort zijn vermeld geregistreerd. Verder is eiser voorafgaand aan de voorgaande maatregel strafrechtelijk aangehouden in verband met de verdenking van een op 28 september 2024 gepleegde mishandeling. Op grond van deze verdenking is de zogenoemde “d-grond” aan de maatregel ten grondslag gelegd, maar deze omstandigheid is op zichzelf onvoldoende om de Unierechtelijk openbare orde-grondslag, die is gebaseerd op artikel 8, derde lid, aanhef en onder d, van de Opvangrichtlijn, mee te onderbouwen. Verweerder heeft daarop de grondslag artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000 laten vallen. De rechtbank overweegt dat artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 ook ten onrechte aan de maatregel ten grondslag is gelegd omdat de bewaring niet noodzakelijk kan worden geacht met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser. Eiser heeft weliswaar geen identiteitsdocumenten overgelegd, maar verweerder gaat uit van het in EU-Vis geregistreerde paspoort. Dat verweerder thans nader onderzoek gaat doen naar de identiteit of nationaliteit is niet onderbouwd en ook niet aannemelijk. Gelet hierop kan deze grondslag dan ook niet de vrijheidsontneming rechtvaardigen. De grondslag is immers geen “sanctie” voor het niet overleggen of aanvragen van identiteitsdocumenten, maar een mogelijke reden om een maatregel op te leggen aan een verzoeker om internationale bescherming.
8. De rechtbank heeft tevens benoemd dat de maatregel niet op juiste wijze en in overeenstemming met de uitspraken van de Afdeling van 15 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4180) en 24 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2979) is uitgereikt en er door de rechtbank dus een belangenafweging moet worden verricht. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de belangen van verweerder om eiser in bewaring te houden dienen te prevaleren en heeft daarbij onder meer gewezen op het onttrekkingsrisico. De rechtbank overweegt dat de belangenafweging die vanwege de gebrekkige uitreiking plaatsvindt niet in het voordeel van eiser uitvalt. Verweerder heeft in dit verband terecht gewezen op het onttrekkingsrisico. De rechtbank betrekt hierbij ook dat de geldende maatregel een opvolgende maatregel is en eiser in het nieuwe bewaringsgehoor duidelijk is uitgelegd wat een opvolgende aanvraag inhoudt en waarom een maatregel ook kan worden opgelegd terwijl de asielprocedure wordt doorlopen en dat eiser heeft aangegeven dit alles te begrijpen.
9. De rechtbank heeft verder geen onrechtmatigheden in de maatregel vastgesteld. De rechtbank heeft partijen na dit alles te hebben besproken, voorgehouden dat eiser het recht heeft om ter zitting in persoon te worden gehoord en dat dit dient te geschieden met tussenkomst van een registertolk. De rechtbank is gebonden aan wettelijke termijnen voor het behandelen van een bewaringsberoep en de dag van de zitting is in de onderhavige procedure de laatste dag waarop de rechtbank eiser binnen die termijn in persoon kan horen. De rechtbank heeft partijen voorgehouden dat niet uitgesloten moet worden geacht dat de rechtbank eiser in vrijheid zal stellen omdat er geen tolk in de zittingszaal is verschenen en dat de rechtbank zich daarop zal beraden. Verweerder heeft daarop aangegeven dat hij aanzienlijke belangen heeft om eiser in bewaring te houden en dat de enkele mededeling van de voorzitter dat het horen met tussenkomst van een tolk per telefoon niet geschikt is en niet aanstonds kan worden geregeld, onvoldoende motivering is om de maatregel op te heffen. De rechtbank heeft daarop aangegeven dat dit een terechte opmerking van verweerder is en dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de rechtbank meer inspanningen moet verrichten om eiser alsnog te horen met tussenkomst van een telefonische tolk. De gemachtigde van eiser heeft daarop aangeboden om met haar telefoon via Global Talk een telefonische verbinding tot stand te brengen met een registertolk in de Turkse taal. De rechtbank heeft onder toezegging van het voldoen van de kosten voor deze tolkendienst, eiser alsnog gehoord op zijn beroep en eiser ook voorgehouden wat daarvoor is besproken met beide gemachtigden.
10. De rechtbank concludeert dat de maatregel rechtmatig is opgelegd en tot en met het onderzoek ter zitting rechtmatig voortduurt. De rechtbank zal eiser dus niet in vrijheid stellen.
11. Het beroep is dus ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen en bestaat voor een proceskostenveroordeling bestaat aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.M.M.F. Roijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.