ECLI:NL:RBDHA:2024:17199

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
C/09/654795 / HA ZA 23-884
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude bij zorgdeclaraties door thuiszorginstelling en aansprakelijkheid van bestuurder

In deze zaak vorderen de zorgverzekeraars VGZ c.s. terugbetaling van declaraties van de thuiszorginstelling [bedrijfsnaam] en haar bestuurder [naam 1] wegens vermeende fraude. De eiseressen stellen dat [bedrijfsnaam] zich schuldig heeft gemaakt aan fraude bij het indienen van zorgdeclaraties, waarbij onterecht zorg is gedeclareerd die niet is geleverd of waarvoor de zorgverleners niet over de vereiste kwalificaties beschikten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sterke aanwijzingen zijn voor fraude, onder andere door het indienen van vervalste diploma's en het gebruik van accounts van wijkverpleegkundigen die niet meer in dienst waren. De rechtbank heeft [bedrijfsnaam] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte fraude. De zaak is gecompliceerd door de betrokkenheid van meerdere partijen en de noodzaak om bewijs te leveren over de geleverde zorg en de kwalificaties van de zorgverleners. De rechtbank heeft een datum voor bewijslevering vastgesteld en verdere beslissingen aangehouden tot na de bewijslevering.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/654795 / HA ZA 23-884
Vonnis van 9 oktober 2024
in de zaak van

1.VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,

2. IZA ZORGVERZEKERAAR N.V.,

3. N.V. ZORGVERZEKERAAR UMC,

4. N.V. UNIVÉ ZORG,

allen te Arnhem,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat: mr. C.E. van Staveren te Arnhem,
tegen
[bedrijfsnaam] ZORG EN WELZIJN B.V.te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. A.A.M. Knol te Den Haag,
en
[naam 1]te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
advocaat: mr. N.M. Fakiri te Den Haag.
Partijen worden hierna VGZ c.s., [bedrijfsnaam] en [naam 1] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 8 september 2023, met producties 1 tot en met 17;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, met producties
1 tot en met 21 (behoudens productie 11), van de zijde van [bedrijfsnaam] ;
  • de conclusie van antwoord (in conventie) van de zijde van [naam 1] ;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 18 tot en met 29;
  • het tussenvonnis van 1 mei 2024, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akten overlegging producties 11, 22 tot en met 26, met eiswijziging, van de zijde van [bedrijfsnaam] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2024. Daarbij waren (vertegenwoordigers van) partijen en hun advocaten aanwezig. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen vragen van de rechtbank beantwoord en hun standpunten verder toegelicht. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er ter zitting is besproken. Deze aantekeningen zijn aan het griffiedossier toegevoegd.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[bedrijfsnaam] is een in 2018 opgerichte organisatie die onder meer thuiszorg in de vorm van wijkverpleging biedt. [naam 1] is enig bestuurder en aandeelhouder van [bedrijfsnaam] . Een deel van de zorg die [bedrijfsnaam] biedt behoort tot de verzekerde zorg op grond van de basisverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet (Zvw).
2.2.
VGZ c.s. bestaat uit zorgverzekeraars in de zin van de Zvw, met wie [bedrijfsnaam] zorgovereenkomsten heeft gesloten voor de periode van 2020 tot en met 2023 (‘Zorgovereenkomsten Wijkverpleging Cliëntvolgend’). Op grond van die overeenkomsten kon [bedrijfsnaam] voor aan verzekerden van VGZ c.s. verleende verzekerde zorg aanspraak maken op vergoeding jegens VGZ c.s. Door VGZ c.s. is tussen 2020 en 2023 een totaalbedrag van € 832.726,11 aan [bedrijfsnaam] betaald.
2.3.
Partijen zijn overeengekomen (in artikel 3 van het ‘Aanbieder specifiek deel Wijkverpleging Cliëntvolgend contract’ over de jaren 2020-2023) dat de zorgaanbieder garandeert dat de indicatie wordt gesteld door een wijkverpleegkundige die verpleegkundig specialist of HBO-verpleegkundige is en dat de zorg alleen wordt geleverd door een verpleegkundig specialist, verpleegkundige, verzorgende niveau 3 of een verzorgende in de individuele gezondheidszorg.
2.4.
In de algemene voorwaarden van VGZ die op deze zorgovereenkomsten van toepassing zijn, is fraude als volgt gedefinieerd:
“g. Fraude: de situatie waarin de zorgaanbieder bewust valsheid in geschrifte, bedrog, benadeling van rechthebbenden of verduistering pleegt of tracht te plegen ten nadele van bij de totstandkoming of uitvoering van een overeenkomst van zorgverzekering betrokken personen en organisaties met het doel een prestatie, vergoeding, betaling of ander voordeel te krijgen waarop de verzekerde dan wel de zorgaanbieder geen recht heeft of recht kan hebben; (…).”
2.5.
Verder is in deze algemene voorwaarden voor zover van belang het volgende vermeld:
“Artikel 16 – Fraude
(…)
3. Indien de zorgverzekeraar heeft aangetoond dat de zorgaanbieder fraude heeft gepleegd, verliest de zorgaanbieder aanspraak op vergoeding van dat deel van de specifieke declaraties waarbij fraude is vastgesteld. (…)”
2.6.
Naar aanleiding van een melding van 20 januari 2022 door [naam 2] – een wijkverpleegkundige die van oktober 2021 tot 12 januari 2022 in die functie (op zzp-basis voor 10 uur per week) voor [bedrijfsnaam] werkzaam is geweest – heeft VGZ c.s. onderzoek gedaan naar de vraag of [bedrijfsnaam] fraude heeft gepleegd.
2.7.
Bij brief van 5 juli 2022 heeft VGZ c.s. [bedrijfsnaam] op de hoogte gebracht van het fraudeonderzoek en gegevens opgevraagd met betrekking tot elf verzekerden. In die brief is voor zover van belang vermeld:
“Om te kunnen beoordelen of de gedeclareerde zorg in de periode 2021 t/m 2022 daadwerkelijk is geleverd en het zorg betreft waarvoor aanspraak bestaat in het kader van de Zorgverzekeringswet, hebben wij de volgende gegevens nodig:
Met betrekking tot de verzekerden zoals vermeld inbijlage 1
 Alle indicaties die de wijkverpleegkundige voor deze verzekerden heeft gesteld;
 De zorgplannen die [bedrijfsnaam] Zorg en Welzijn BV voor deze verzekerden heeft opgesteld;
 De urenspecificaties waaruit blijkt op welke dagen er zorg is verleend, welke zorgsoort, met vermelding van de begin- en eindtijd en de naam van de zorgverlener;
 De dag rapportages waaruit blijkt waar de zorg uit heeft bestaan en
 De diploma’s van de indicerend wijkverpleegkundigen én de zorgverleners die de zorg hebben geleverd.”
2.8.
Op 16 augustus 2022 ontving VGZ c.s. een tweede melding. Deze melding is gedaan door [naam 3] , een wijkverpleegkundige die in deze functie in ieder geval van
1 november 2021 tot 17 november 2021 en vanaf 1 februari 2022 bij [bedrijfsnaam] werkzaam was. In het zogenaamde ABG-register van Vektis is over dit dienstverband vermeld:

Naam Rol Start Einde
[naam 3] Vrijgevestigd (…) 01-02-2022 01-09-2022
(…)
[naam 3] In loondienst bij 01-11-2021 31-01-2022
[naam 3] In loondienst bij 02-09-2022 21-03-2023”
2.9.
In de door VGZ c.s. opgestelde onderzoeksrapportage van 28 april 2023 is – samengevat en voor zover van belang – het volgende vermeld:
  • Uit de administratie van VGZ c.s. blijkt een sterke omzetstijging in 2021. [bedrijfsnaam] heeft in 2021 ten opzichte van 2020 € 100.000,- meer omzet gegenereerd.
  • VGZ c.s. heeft aan [naam 2] gevraagd of de zorgindicaties uit 2021 van zeventien bij VGZ c.s. verzekerden, waarop [naam 2] als indicatiesteller is vermeld, juist zijn. Zeven daarvan zijn volgens haar vals opgemaakt.
  • In reactie op de onder 2.7 bedoelde brief is een vervalst diploma van [naam 1] aan VGZ c.s. toegezonden. De onderwijsinstantie die het diploma zou hebben uitgegeven (ROC Nijmegen) heeft daarover desgevraagd verklaard dat en waarom dit diploma niet echt is. Uit de aangeleverde urenstaten blijkt dat [naam 1] zorg aan negen verzekerden heeft verleend zonder dat zij over de benodigde opleiding beschikte. Die zorg had dus niet gedeclareerd mogen worden.
  • In de aangeleverde urenregistraties staat [naam 3] vermeld als ingezet in maanden waarin zij (nog) niet voor of bij [bedrijfsnaam] werkzaam was (januari 2021, april 2021, juli 2021, augustus 2021).
  • Uit log-gegevens die door VGZ c.s. zijn opgevraagd bij de ontwikkelaar van de door [bedrijfsnaam] gebruikte Thuiszorgplanner (een softwareprogramma voor het plannen en beheren van thuiszorg) blijkt dat accounts van wijkverpleegkundigen die bij [bedrijfsnaam] hebben gewerkt werden gebruikt op momenten waarop zij niet (meer) voor of bij [bedrijfsnaam] werkzaam waren, omdat zij op dat moment op vakantie, ziek of uit dienst waren. Via die accounts zijn gegevens in de Thuiszorgplanner, waaronder indicatieformulieren (zogenoemde NANDA NIC NOC formulieren), aangepast, verwijderd of toegevoegd. Het gaat om accounts van [naam 2] en [naam 3] en daarnaast om het (gast)account van [naam 4] , die van 19 november 2018 tot (dan wel tot en met) september 2021 als wijkverpleegkundige voor of bij [bedrijfsnaam] heeft gewerkt.
  • VGZ c.s. concludeert het volgende:

6.5 Conclusies
Gezien de uitkomsten van ons onderzoek, nemen wij het standpunt in dat (…) fraude heeft plaatsgevonden door op basis van (mogelijk) valselijk opgemaakte zorgindicaties zorg te leveren door (mogelijk) onbevoegd en onbekwaam personeel, dat VGZ is geconfronteerd met correspondentie waarop door mevrouw [naam 1] een valselijk opgemaakte handtekening van mevrouw [naam 3] is geplaatst, door het buiten medeweten van beide melders (wijkverpleegkundigen) om uitvoeren van aanpassingen in verschillende indicatiestellingen, urenroosters en andere documenten binnen de applicatie De Thuiszorgplanner. (…)’
2.10.
Bij brief van 28 april 2023 heeft VGZ c.s. [bedrijfsnaam] over de resultaten van het onderzoek geïnformeerd en meegedeeld dat het in de periode van januari 2020 tot en met
30 juni 2023 aan [bedrijfsnaam] betaalde bedrag – ruim € 832.000,00 – wordt teruggevorderd. Onder meer is in deze brief vermeld:
“Er zijn indicatiestellingen aangepast/ingediend terwijl de indicatiesteller niet in dienst of ziek thuis was. (…) VGZ kan niet zien welke specifieke gegevens in de dataplanner zijn aangepast. Echter met de bevindingen uit eigen onderzoek, de verklaringen (met bewijs) van beide melders, de informatie verkregen van andere zorgverzekeraars, het vervalste aangeleverde diploma van u, stelt VGZ dat zij onmogelijk controle kan uitvoeren daar mogelijk alle aangeleverde stukken onrechtmatig aangepast zijn en als echt en onvervalst bij VGZ zijn ingediend.”
2.11.
[naam 1] is tijdens een gesprek tussen partijen op 5 juni 2023 in de gelegenheid gesteld te reageren op de onder 2.7 bedoelde brief. Zij heeft nadien via haar toenmalige advocaat stukken aan VGZ c.s. gestuurd. VGZ c.s. heeft bij brief van 13 juli 2023 aan [naam 1] op die stukken gereageerd en de eindconclusie meegedeeld, die inhoudt dat het eerder ingenomen standpunt wordt gehandhaafd.
2.12.
Nadat VGZ c.s. conservatoir beslag heeft laten leggen op een bankrekening van [bedrijfsnaam] , is [bedrijfsnaam] een kort geding gestart waarin opheffing van dat beslag is gevraagd. Partijen zijn vervolgens bij depotovereenkomst van 12 juni 2023 overeengekomen dat
€ 125.000,00 in depot bij de deurwaarder wordt gehouden en dat de gelegde beslagen worden opgeheven.
2.13.
Op 16 maart 2023 heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) onderzoek gedaan, mede naar aanleiding van informatie die zij van VGZ c.s. over [bedrijfsnaam] had ontvangen. [bedrijfsnaam] is op 6 juni 2023 onder verscherpt toezicht gesteld.
2.14.
[bedrijfsnaam] verleent sinds december 2023 geen zorg meer. [naam 1] is in dienst getreden bij een andere thuiszorgorganisatie.
2.15.
VGZ c.s. heeft [naam 1] geplaatst in het Extern Verwijzingsregister (EVR).

3.Het geschil

in conventie
3.1.
VGZ c.s. vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [bedrijfsnaam] en [naam 1] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan VGZ c.s. van:
  • € 839.872,68, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 839.276,61 vanaf de dag der dagvaarding tot die der voldoening, en
  • de (na)kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan de vordering legt VGZ c.s. het volgende ten grondslag. [bedrijfsnaam] heeft zorg gedeclareerd waarop geen recht bestaat. Zij heeft fraude gepleegd door ingediende declaraties en haar administratie te vervalsen. VGZ c.s. kan als gevolg van deze handelwijze niet vaststellen welke declaraties rechtmatig zijn en daarom wordt betaling van het totale aan [bedrijfsnaam] betaalde bedrag van € 832.726,11 gevorderd. De grondslag van de vordering is primair onrechtmatig handelen/onrechtmatige daad, subsidiair onverschuldigde betaling. [naam 1] treft volgens VGZ c.s. als bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt, omdat zij willens en wetens heeft bewerkstelligd dat [bedrijfsnaam] haar wettelijke en contractuele verplichtingen niet nakomt en omdat [naam 1] bovendien haar diploma heeft vervalst. VGZ c.s. heeft in verband met de fraude in totaal € 6.550,50 aan onderzoekskosten gemaakt. De door VGZ c.s. gemaakte beslagkosten bedragen € 596,07.
3.3.
[bedrijfsnaam] en [naam 1] voeren verweer. Zij concluderen tot afwijzing van de vordering van VGZ c.s., met veroordeling van VGZ c.s. in de proceskosten.
in reconventie
3.4.
[bedrijfsnaam] vordert – samengevat en na wijziging van eis – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • verklaart voor recht dat VGZ c.s. aansprakelijk is voor de schade die [bedrijfsnaam] heeft geleden als gevolg van de gelegde beslagen en de afwikkeling daarvan door middel van de depotovereenkomst;
  • verklaart voor recht dat [naam 1] ten onrechte is geplaatst in het EVR;
  • VGZ c.s. veroordeelt tot vergoeding van de schade als gevolg van de gelegde beslagen, nader op te maken bij staat;
  • VGZ c.s. veroordeelt in de proceskosten.
3.5.
[bedrijfsnaam] legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. Indien de vordering van VGZ c.s. in conventie geheel dan wel grotendeels wordt afgewezen, brengt dit mee dat het door VGZ c.s. gelegde beslag onrechtmatig dan wel disproportioneel was en dat VGZ c.s. de schade die [bedrijfsnaam] daardoor heeft geleden, moet vergoeden. Het is aannemelijk dat [bedrijfsnaam] schade heeft geleden als gevolg van de beslaglegging door VGZ c.s. Daarmee is er voldoende grond voor verwijzing naar de schadestaatprocedure. VGZ c.s. heeft [naam 1] zonder voldoende bewijs en dus ten onrechte in het EVR geplaatst.
3.6.
VGZ c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [bedrijfsnaam] in de proceskosten.
in conventie en in reconventie
3.7.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, verder ingegaan.

4.De beoordeling in conventie

4.1.
De eerste vraag die in deze procedure voorligt, is (a) of [bedrijfsnaam] zich schuldig heeft gemaakt aan fraude als hiervoor onder 2.5 bedoeld. VGZ c.s. beroept zich op de rechtsgevolgen van haar stelling dat [bedrijfsnaam] fraude heeft gepleegd. Als uitgangspunt geldt daarom dat het aan VGZ c.s. is om deze stelling te onderbouwen en – bij voldoende gemotiveerde betwisting – te bewijzen.
4.2.
Indien in deze procedure wordt geoordeeld dat [bedrijfsnaam] zich schuldig heeft gemaakt aan fraude, dan zal voorts moeten worden beoordeeld in hoeverre VGZ c.s. in verband daarmee aanspraak heeft op vergoeding van de door VGZ c.s. aan [bedrijfsnaam] uitgekeerde bedragen. In dat geval zullen in ieder geval de volgende vragen moeten worden beantwoord:
( b) Ontbreekt bij fraude enkel het recht op vergoeding van de declaraties waarvan het frauduleuze karakter vaststaat of geldt dat voor alle declaraties die op grond van de zorgovereenkomsten zijn uitgekeerd?
( c) Van welke omvang van de fraude moet worden uitgegaan?
( d) In hoeverre is [naam 1] naast [bedrijfsnaam] (hoofdelijk) aansprakelijk?
(a) Heeft [bedrijfsnaam] fraude gepleegd?
4.3.
VGZ c.s. stelt onder verwijzing naar de onder 2.9 bedoelde onderzoeksrapportage dat [bedrijfsnaam] zorg heeft gedeclareerd waarop geen recht bestond. [bedrijfsnaam] heeft daartoe volgens VGZ c.s. gegevens, waaronder indicatiestellingen, via de Thuiszorgplanner vervalst om op die wijze – zo begrijpt de rechtbank – meer of duurdere zorg te declareren dan daadwerkelijk is geleverd. Ook heeft [bedrijfsnaam] VGZ c.s. tijdens het onderzoek documenten die (deels) zijn vervalst, waaronder een diploma van [naam 1] en urenstaten, toegezonden. [bedrijfsnaam] betwist zich schuldig te hebben gemaakt aan fraude.
4.4.
De rechtbank moet beoordelen of wat VGZ c.s. heeft gesteld ter onderbouwing van de gestelde fraude – in het licht van wat [bedrijfsnaam] ter betwisting daarvan heeft aangevoerd – voldoende is om vast te kunnen stellen dat fraude is gepleegd, dan wel dat daarvoor aanvullend bewijs nodig is. Het is ook mogelijk dat fraude voorshands bewezen wordt geacht, in welk geval gelegenheid voor tegenbewijs moet worden geboden, dan wel dat de stellingen van VGZ c.s. in het licht van de betwisting door [bedrijfsnaam] onvoldoende onderbouwd worden bevonden, in welk geval aan die stellingen voorbij moet worden gegaan.
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat het onderhavige geval wordt getypeerd door de volgende feiten en omstandigheden.
  • Wijkverpleegkundigen [naam 2] en [naam 3] hebben in 2022 bij VGZ c.s. gemeld te vermoeden dat [bedrijfsnaam] fraudeert met indicatiestellingen en declaraties en dat hun accounts in de Thuiszorgplanner daarvoor zijn gebruikt.
  • VGZ c.s. heeft in zeventien dossiers van verzekerden waarbij [naam 2] betrokken was, gegevens opgevraagd (indicaties, zorgplannen, urenspecificaties, dagrapportages en diploma’s). [naam 2] heeft desgevraagd verklaard dat zeven van de zeventien zorgindicaties niet door haar zijn opgesteld.
  • Uit log-gegevens van de ontwikkelaar van de Thuiszorgplanner blijkt dat accounts van drie wijkverpleegkundigen die voor [bedrijfsnaam] hebben gewerkt ( [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] ) zijn gebruikt in perioden waarin zij niet bij of voor [bedrijfsnaam] werkten (vanwege vakantie, ziekte of uitdiensttreding). Via die accounts zijn gegevens in dossiers, waaronder indicatiestellingen, aangepast, toegevoegd of verwijderd.
  • In de door [bedrijfsnaam] aangeleverde urenregistraties is [naam 3] vermeld als zorgverlener in maanden waarin zij niet voor of bij [bedrijfsnaam] werkzaam was (januari 2021, april 2021, juli 2021 en augustus 2021).
  • [bedrijfsnaam] heeft zorg gedeclareerd die door [naam 1] zou zijn verleend. Zo die zorg al door haar is verleend, geldt dat zij daarvoor niet het vereiste opleidingsniveau heeft en die zorg dus niet mocht declareren. VGZ c.s. heeft een vervalst diploma van [naam 1] ontvangen.
  • VGZ c.s. heeft onweersproken gesteld dat naast de sterke omzetstijging in 2021, in de jaarrekeningen van [bedrijfsnaam] een aantal bijzonderheden is geconstateerd. Zo is in totaal € 71.000,- uitgegeven aan cadeaukaarten in 2020-2022, wat niet past bij een onderneming die wijkverpleging levert. Daarnaast is sprake van sterk toenemende telecomkosten (van € 3.800,- in 2019 tot € 12.500,- in 2022) zonder dat daar een goede verklaring voor bestaat en is binnen een jaar na de oprichting van [bedrijfsnaam] een Mercedes ter waarde van € 47.000,- aangeschaft (via financial lease). Verder is er opmerkelijk veel geïnvesteerd in het door [bedrijfsnaam] gehuurde vastgoed (€ 155.000,- in de periode van 2019-2021) en is door [naam 1] € 147.000,- geleend van haar onderneming, naast de managementvergoeding van € 120.000,- die zij ontving in 2021 en 2022.
4.6.
[bedrijfsnaam] heeft weersproken dat fraude is gepleegd. Het door haar gevoerde verweer komt in de kern op het volgende neer:
  • Niet [naam 1] , maar [naam 3] heeft aanpassingen op het account van [naam 2] in de Thuiszorgplanner verricht. Zij was daar als wijkverpleegkundige toe bevoegd en het betrof noodzakelijke aanpassingen omdat [naam 2] fouten had gemaakt.
  • Dat er met een aantal indicatiestellingen van [naam 2] iets mis was, betekent niet dat [bedrijfsnaam] fraude heeft gepleegd. [naam 2] is juist om die reden ontslagen op
12 januari 2022.
  • VGZ c.s. heeft niet gesteld dat er inhoudelijk iets mis was met de indicatiestellingen. Dat vermoeden is niet onderbouwd. Ook is niet onderzocht of betaalde zorg al dan niet is geleverd.
  • De stukken die aan VGZ c.s. zijn opgestuurd, waaronder het valse diploma van [naam 1] , zijn door de medewerkers van [bedrijfsnaam] – onder leiding van [naam 3] – verzameld en opgestuurd. [naam 3] heeft het diploma vervalst. De handtekening die daaronder staat, is niet van [naam 1] afkomstig. Het enkele feit dat [naam 1] af en toe zorg heeft verleend terwijl zij niet gediplomeerd is, vormt geen fraude.
  • Het gaat niet om fraude maar om een jonge organisatie die haar administratie niet geheel op orde had.
4.7.
De rechtbank overweegt het volgende. Niet in geschil is dat een vervalst diploma van [naam 1] aan VGZ c.s. is toegezonden en dat [naam 1] niet beschikt over het vereiste opleidingsniveau. Dat betekent in ieder geval dat de zorg die door [bedrijfsnaam] vanwege door [naam 1] verleende zorg is gedeclareerd, niet gedeclareerd had mogen worden. Het verweer van [bedrijfsnaam] dat het diploma niet door [naam 1] maar door [naam 3] zou zijn vervalst, is een niet onderbouwde stelling, die bovendien strijdig is met de door VGZ c.s. overgelegde schriftelijke verklaring van [naam 3] . In die verklaring is vermeld dat [naam 1] [naam 3] heeft verteld dat zij haar diploma heeft gemaakt/vervalst, om de aan VGZ c.s. toe te sturen planning te kunnen vullen met voldoende medewerkers van het niveau verzorgende IG met minimaal niveau 3.
4.8.
Daarnaast volgt uit de onderzoeksrapportage van VGZ c.s. dat via de log-gegevens van de Thuiszorgplanner zichtbaar is geworden dat de inloggegevens van de accounts van [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] op het moment waarop deze wijkverpleegkundigen niet (meer) voor of bij [bedrijfsnaam] werkzaam waren, zijn gewijzigd. Daarbij is het e-mailadres en het telefoonnummer van [naam 1] (nodig voor het inloggen via het zogenaamde twee-weg-authenticatieproces) aan die accounts gekoppeld. Met de gewijzigde inloggegevens is ingelogd en zijn documenten, waaronder indicatiestellingen, aangepast, verwijderd of toegevoegd. Wanneer [naam 3] de gegevens op het account van [naam 2] zou hebben gewijzigd, valt niet in te zien – zonder plausibele verklaring, die ontbreekt – waarom het e-mailadres en telefoonnummer van [naam 1] is ingevuld. Dat geldt temeer nu het telefoonnummer nodig was om in te loggen. De stelling dat het [naam 3] was die gegevens via accounts van anderen heeft gewijzigd, past ook niet bij de door [naam 3] in deze zaak afgelegde schriftelijke verklaring. Een afdoende verklaring voor waarom [naam 3] van zowel het account van [naam 2] als dat van [naam 4] gebruik zou hebben gemaakt is niet gegeven, ook niet ter zitting. Dat documenten zouden zijn verwijderd vanwege ‘vervuiling’ van het systeem, verklaart mogelijk een deel van het gebruik maar verklaart niet waarom documenten zijn gewijzigd en toegevoegd.
4.9.
Tot slot is niet dan wel onvoldoende weersproken dat [naam 3] volgens de door VGZ c.s. van [bedrijfsnaam] ontvangen urenstaten zou zijn ingezet in maanden waarin zij niet voor of bij [bedrijfsnaam] werkte (januari 2021, april 2021, juli 2021 en augustus 2021). Ook uit de onder 2.8 bedoelde gegevens van Vektis blijkt niet dat [naam 3] in die maanden voor of bij [bedrijfsnaam] werkte.
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank vormen de onder 4.5 genoemde feiten en omstandigheden en wat onder 4.7-4.9 is vermeld, in onderlinge samenhang beschouwd, zodanig sterke aanwijzingen dat [bedrijfsnaam] heeft gefraudeerd bij het indienen van declaraties bij VGZ c.s., dat de rechtbank voorshands bewezen acht dat [bedrijfsnaam] zich aan daaraan heeft schuldig gemaakt. [bedrijfsnaam] zal worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs om daarmee het voornoemde vermoeden te ontzenuwen.
4.11.
De verdere beantwoording van de onder 4.2 vermelde vragen zal de rechtbank aanhouden totdat bewijslevering heeft plaatsgevonden.
In conventie en in reconventie
4.12.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
laat [bedrijfsnaam] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat [bedrijfsnaam] zich schuldig heeft gemaakt aan fraude bij het indienen van declaraties bij VGZ c.s.;
5.2.
bepaalt dat, indien [bedrijfsnaam] bewijs door middel van bewijsstukken wenst te leveren, zij die stukken op de rol van
6 november 2024in het geding dient te brengen;
5.3.
bepaalt dat, indien [bedrijfsnaam] dat bewijs (ook) wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in één van de zalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag door mr. P.M. de Keuning;
5.4.
bepaalt dat de advocaat van [bedrijfsnaam] in dat laatste geval binnen twee weken na heden bij brief aan de griffie opgave zal doen van de namen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van alle betrokkenen voor de periode
november 2024 tot en met februari 2025, waarna de rechtbank een nadere datum en tijdstip voor de verhoren zal vaststellen (met eventueel aansluitend een nadere mondelinge behandeling);
5.5.
bepaalt dat partijen in persoon of vertegenwoordigd door hun advocaten aanwezig dienen te zijn bij het getuigenverhoor zodat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
5.6.
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van het getuigenverhoor nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat de rechtbank en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
in conventie en in reconventie:
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. de Keuning en in het openbaar uitgesproken op
9 oktober 2024.