ECLI:NL:RBDHA:2024:17159
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser, van Somalische nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend, maar de minister heeft deze niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat het voornemen van de minister onzorgvuldig is en dat er geen rekening is gehouden met zijn individuele omstandigheden. De rechtbank stelt vast dat de minister voldoende gemotiveerd heeft gereageerd op de beroepsgronden van eiser en dat de argumenten van eiser een herhaling zijn van eerdere stellingen. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft vastgesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat het voornemen niet onzorgvuldig tot stand is gekomen.
De rechtbank benadrukt dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over asielaanvragen en dat de minister niet verplicht is om een aanvraag in behandeling te nemen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken verzet aantekenen tegen deze uitspraak.