ECLI:NL:RBDHA:2024:17105

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
09-767088-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van vijf verdachten voor betrokkenheid bij amfetaminelaboratorium in Hengelo

Op 22 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen vijf verdachten die betrokken waren bij de productie van amfetamine in een loods in Hengelo. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van de productie van amfetamine en het voorbereiden van die productie. De zaak kwam aan het licht na een inval van de politie op 8 maart 2020, waarbij een operationeel amfetaminelaboratorium werd aangetroffen. De rechtbank heeft de straffen voor de verdachten vastgesteld op basis van hun rol in het laboratorium, variërend van 24 tot 28 maanden gevangenisstraf. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, gezien de maatschappelijke impact van de productie van synthetische drugs en de veiligheidsrisico's die daarmee gepaard gaan. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachten, maar heeft geconcludeerd dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis opgeheven en de tijd die de verdachten in voorarrest hebben doorgebracht, in mindering gebracht op de opgelegde straffen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-767088-20
Datum uitspraak: 22 oktober 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 1 en 8 oktober 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C. Sam-Sin en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.A. Schadd naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging omschrijving van de tenlastelegging op de terechtzitting van 16 juni 2024 - ten laste gelegd dat wat in de dagvaarding staat. De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht. De verdenking komt met betrekking tot de feiten 1 en 2 erop neer dat de verdachte zich al dan niet samen met anderen heeft beziggehouden met de productie van amfetamine, MDMA en/of MDEA en het plegen van voorbereidings- of bevorderingshandelingen gericht op die productie, althans daaraan telkens medeplichtig is geweest.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat de verdachte als medepleger danwel als medeplichtige betrokken was bij de productie van amfetamine en bij voorbereidingshandelingen gericht op die productie. De verdachte heeft geen significante bijdrage geleverd aan de productie. De verdachte heeft verklaard dat hij enkel in de loods is geweest om een airconditioning te plaatsen en later nog eens om deze te repareren. Dit vindt volgens de verdediging steun in het dossier. Hiermee is de verdachte echter niet behulpzaam geweest bij het productieproces. Het opzet van de verdachte was daar ook niet op gericht.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in
bijlage IIopgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
De politie heeft op 8 maart 2020 een inval gedaan in een loods gelegen aan de [adres 2] in Hengelo. Hier werd een amfetaminelaboratorium (hierna ook: laboratorium) ontdekt. Niet ter discussie staat dat dit laboratorium als volgt was opgebouwd. Er was een loods (ruimte L), een kantineruimte (ruimte K) en een slaapruimte. De productieruimte (ruimte P) was rechts en de destilleerruimte (ruimte D) was links van ruimte K gesitueerd. Er was ook een koelcel (ruimte V).
De verdachte (hierna ook te noemen: [verdachte] ) en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (hierna te noemen: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) werden in ruimte K aangehouden. [medeverdachte 3] (hierna te noemen: [medeverdachte 3] ) werd in de slaapruimte aangehouden. [medeverdachte 4] (hierna te noemen: [medeverdachte 4] ) is later die dag op het terrein van de [adres 2] aangehouden. De rechtbank moet beoordelen of de verdachten die in de loods waren - kort gezegd - tezamen en in vereniging amfetamine hebben geproduceerd en voorbereidingshandelingen daartoe hebben gepleegd. De rechtbank overweegt als volgt.
In de loods waren verschillende hoeveelheden pre-precursoren, precursoren, gereinigde en ruwe amfetamine-olie, restproducten en goederen, zoals gasmaskers, gasflessen en handschoenen, ten behoeve van het productieproces van amfetamine aanwezig. Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat het laboratorium ten tijde van de inval op 8 maart 2020 operationeel was, aangezien de destilleerketels in ruimte D in werking waren. Ook waren de kookketels in ruimte P nog warm en nog niet afgekoeld, waaruit blijkt dat het kookgedeelte niet lang uitgeschakeld was. Met andere woorden: er werd nog amfetamine(-olie) geproduceerd. Werkzaamheden in een drugslab worden vaak in zogenaamde ploegendiensten verricht omdat het productieproces zo’n dertig uur in beslag neemt. Buiten voornoemde vier verdachten waren er in de loods geen andere personen die dit productieproces hebben kunnen uitvoeren. Het is voorts niet aannemelijk dat zomaar willekeurige personen zouden worden toegelaten in de loods, onder andere gelet op het risico van ontdekking van het laboratorium. De rechtbank gaat er dan ook, ondanks de ontkenning van [verdachte] waarover hierna meer, van uit dat hij en de drie anderen elk een rol bij het laboratorium hebben vervuld. Dat deze verdachten samen betrokken waren bij het productieproces blijkt voorts uit de volgende bevindingen.
Ten eerste zijn in verschillende ruimtes van de loods vier identieke sportassen met schone kleren gevonden. In één van de tassen is medicatie van [medeverdachte 1] aangetroffen. Ook zijn slaapzakken (vier stuks), hoofdkussens, tandenborstels en tubes tandpasta, telkens van hetzelfde merk, aangetroffen. Dat duidt erop dat er vier personen met het productieproces bezig waren. Ten tweede zijn in ruimte P en ruimte K plastic handschoenen aangetroffen, waarop DNA-sporen zijn aangetroffen die matchen met dat van [verdachte] . Op de handschoen uit ruimte K werden ook sporen van amfetamine en N-formylamfetamine aangetroffen. Tevens zijn in ruimte K twee volgelaatmaskers aangetroffen, waarop een DNA-spoor is aangetroffen dat matcht met dat van [medeverdachte 3] . Ten derde roken de kleding van [medeverdachte 2] en de laarzen van [verdachte] naar chemicaliën en zijn er op hun kledingstukken sporen van amfetamine aangetroffen. Ten slotte zijn bij de doorzoeking van de verblijfplaats van [medeverdachte 2] facturen en een gedetailleerd aantekeningenboekje gevonden, met daarin tekeningen en berekeningen die zien op het opzetten van een laboratorium en de productie van amfetamine.
De aanwezigheid van de verdachte in de loods, de aangetroffen DNA-sporen op de plastic handschoenen en de sporen van amfetamine op één van die handschoenen, de geur van chemicaliën op zijn laarzen en de sporen van amfetamine op zijn kleding vragen om een verklaring van de verdachte. De verdachte heeft desgevraagd verklaard dat hij op 6 maart 2020 en 8 maart 2020 een airco (naar de rechtbank begrijpt) in ruimte D aan het repareren was. Ten behoeve van die werkzaamheden heeft hij handschoenen aangedaan en is hij mogelijk in chemicaliën gestapt.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring als onaannemelijk ter zijde kan worden geschoven. Dat de verdachte in de loods deze reparatiewerkzaamheden aan de airco heeft verricht zonder dat hiervoor, zoals hij zelf heeft verklaard, duidelijke afspraken zijn gemaakt over bijvoorbeeld de betaling en de precieze aard van de werkzaamheden, acht de rechtbank onaannemelijk. Voorts is de verklaring van de verdachte niet verifieerbaar. Zo heeft de verdachte niet kunnen uitleggen hoe hij is benaderd en heeft hij geen namen kunnen (of willen) noemen of andere gegevens verstrekt op basis waarvan zijn verklaring gecontroleerd kan worden. Dat iemand met een werkend amfetaminelaboratorium in de loods een reguliere aircomonteur zou inhuren, acht de rechtbank bovendien onaannemelijk, gelet op het risico van ontdekking van het laboratorium. Bovendien zou [verdachte] dan te midden van het gaande zijnde productieproces een airco repareren hetgeen ook volstrekt ondenkbaar is. Bovendien verklaart dit alles niet de sporen van amfetamine op de handschoen in ruimte K. De verklaring van de verdachte is al met al zo onaannemelijk dat de rechtbank deze ter zijde schuift.
Dit alles leidt tot de conclusie dat [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] samen in de loods bezig waren met de productie van amfetamine. Dat wordt nog eens bevestigd door de verklaring van [naam] die deze verdachten heeft herkend als de mannen die hij meerdere keren (in wisselende samenstelling) heeft opgehaald en naar de [adres 2] heeft gebracht.
Concluderend kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen amfetamine heeft vervaardigd, bereid en verwerkt en daartoe ook voorbereidingshandelingen heeft gepleegd.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
l.
hij op tijdstippen in de periode van l januari 2020 tot en met 8 maart 2020 te Hengelo (telkens) tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft vervaardigd en/of bereid en/of verwerkt een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2020 tot en met 8 maart 2020 te Hengelo (telkens) tezamen en in vereniging met anderen om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden
enverwerken van amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en te bevorderen
- een hoeveelheid gereinigde amfetamine olie en ruwe amfetamine olie en formamide en chemicaliën en destilleerketels en gasflessen en gasmaskers en emmers en apparatuur (bestemd voor de productie van synthetische drugs) voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededaders wisten, dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat aan de verdachte een voorwaardelijke straf opgelegd moet worden, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, de rol van de verdachte en zijn zwaarwegende persoonlijke omstandigheden. De verdachte heeft een eigen onderneming, partner, woning en kind.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan de productie van de synthetische drug amfetamine en aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor die productie.
Dit zijn ernstige strafbare feiten, zeker in een laboratorium van deze omvang. Afgaande op wat er is aangetroffen kon met het laboratorium zo meer dan een miljoen worden omgezet. De productie van synthetische drugs gaat niet zelden gepaard met andere vormen van (zware) criminaliteit. De maatschappelijke impact is groot en werkt op verschillende manieren door in de samenleving. Zo is de productie van synthetische drugs zeer schadelijk voor de volksgezondheid en bovenal voor de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Daarnaast creëren de opslag van chemicaliën en de productie van synthetische drugs veiligheidsrisico’s voor de directe omgeving, zoals het gevaar voor brand en ontploffing, alsook het vrijkomen van giftige stoffen en schade aan het milieu. Het laboratorium stond bovendien op het erf van een woonhuis en in dezelfde loods werden kazen opgeslagen voor de verkoop op de markt.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 21 augustus 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte op 19 oktober 2021 door de rechtbank Overijssel is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 120 uren voor opzettelijk handelen in strijd met in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Redelijke termijn
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn is in deze zaak aangevangen op
9 maart 2020, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank had dus op 9 maart 2022, twee jaar later, vonnis moeten wijzen. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die een langere behandelduur dan twee jaar rechtvaardigen. Dit alles betekent dat de redelijke termijn met ongeveer twee jaar en zeven maanden is overschreden. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat met een korting van 20% voldoende recht wordt gedaan aan voornoemde overschrijding.
De op te leggen straf
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de feiten, enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Gelet op straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, hanteert de rechtbank als algemeen vertrekpunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden. Vanwege de persoonlijke omstandigheden acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 35 maanden passend en geboden. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank deze gevangenisstraf matigen tot 28 maanden. Daarvan zal de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten worden afgetrokken. Dat de verdachte zijn leven op orde lijkt te hebben en een gevangenisstraf grote impact zal hebben op zijn leven wil de rechtbank wel geloven. Gelet op de ernst van de feiten kan de rechtbank evenwel niet volstaan met een gevangenisstraf van (nog) kortere duur.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst met ingang van 1 september 2020 tot de einduitspraak. Dat betekent dat de voorlopige hechtenis met ingang van heden weer herleeft.
De raadsman heeft verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen danwel opnieuw te schorsen gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De officier van justitie heeft zich tegen opheffing danwel schorsing verzet.
De rechtbank overweegt dat de gronden, die tot het verlenen van het bevel tot voorlopige hechtenis hebben geleid op dit moment niet meer aanwezig zijn, zodat het bevel tot voorlopige hechtenis moet worden opgeheven. Op het verzoek tot schorsing hoeft dan ook niet meer te worden beslist.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10, en 10a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B en D, van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2 primair:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
ACHTENTWINTIG (28) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.E. Perquin, voorzitter,
mr. L. Amperse, rechter,
mr. C.A.W. Zijlstra, rechter,
in tegenwoordigheid van R.O. Hollander, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 oktober 2024.