ECLI:NL:RBDHA:2024:17104

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
09-767087-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van vijf verdachten voor betrokkenheid bij amfetaminelaboratorium in Hengelo

Op 22 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag vijf verdachten veroordeeld tot celstraffen voor hun betrokkenheid bij een amfetaminelaboratorium dat was gevestigd in een kaasboerderij in Hengelo. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten, waaronder de hoofdverdachte, samen hebben gewerkt aan de productie van amfetamine, MDMA en MDEA. De rechtbank heeft als uitgangspunt voor de betrokkenheid bij een laboratorium van deze omvang een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 maanden genomen, maar heeft de straffen aangepast op basis van de rol van elke verdachte en de redelijke termijn. De straffen variëren van 24 tot 28 maanden cel.

Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 1 en 8 oktober 2024, waarbij de officier van justitie, mr. C. Sam-Sin, de bewezenverklaring van de tenlastelegging heeft gevorderd. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.M. Vié, heeft integrale vrijspraak bepleit. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de verdachten gezamenlijk verantwoordelijk waren voor de productie van amfetamine. De politie had op 8 maart 2020 een inval gedaan in de loods, waar het laboratorium werd aangetroffen, en de verdachten werden op heterdaad betrapt.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachten kritisch beoordeeld en geconcludeerd dat de verklaringen van de hoofdverdachte ongeloofwaardig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de productie van synthetische drugs ernstige gevolgen heeft voor de volksgezondheid en de veiligheid in de omgeving. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder medische problemen, maar heeft geoordeeld dat deze niet voldoende waren om een lagere straf op te leggen. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-767087-20
Datum uitspraak: 22 oktober 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1962 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 1 oktober 2024 en 8 oktober 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C. Sam-Sin en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.M. Vié naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging omschrijving van de tenlastelegging op de terechtzitting van 16 juni 2024 - ten laste gelegd dat wat in de dagvaarding staat. De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht. De verdenking komt met betrekking tot de feiten 1 primair en subsidiair en 2 primair en subsidiair erop neer dat de verdachte zich al dan niet samen met anderen heeft beziggehouden met de productie van amfetamine, MDMA en/of MDEA en het plegen van voorbereidings- of bevorderingshandelingen gericht op die productie, althans daaraan telkens medeplichtig is geweest.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair en 2 primair en subsidiair ten laste gelegde bepleit. Op specifieke standpunten van de raadsvrouw zal
- voor zover relevant - later in dit vonnis worden ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in
bijlage IIopgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
De politie heeft op 8 maart 2020 een inval gedaan in een loods gelegen aan de [adres 2] in Hengelo. Hier werd een amfetaminelaboratorium (hierna ook: laboratorium) ontdekt. Niet ter discussie staat dat dit laboratorium als volgt was opgebouwd. Er was een loods (ruimte L), een kantineruimte (ruimte K) en een slaapruimte. De productieruimte (ruimte P) was rechts en de destilleerruimte (ruimte D) was links van ruimte K gesitueerd. Er was ook een koelcel (ruimte V).
De verdachte (hierna te noemen: [de verdachte] ) en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (hierna te noemen: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) werden in ruimte K aangehouden. [medeverdachte 3] (hierna te noemen: [medeverdachte 3] ) werd in de slaapruimte aangehouden. [medeverdachte 4] (hierna te noemen: [medeverdachte 4] ) is later die dag op het terrein van de [adres 2] aangehouden. De rechtbank moet beoordelen of de verdachten die in de loods waren - kort gezegd - tezamen en in vereniging amfetamine hebben geproduceerd en voorbereidingshandelingen daartoe hebben gepleegd. De rechtbank overweegt als volgt.
In de loods waren verschillende hoeveelheden pre-precursoren, precursoren, gereinigde en ruwe amfetamine-olie, restproducten en goederen, zoals gasmaskers, gasflessen en handschoenen, ten behoeve van het productieproces van amfetamine aanwezig. Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat het laboratorium ten tijde van de inval op 8 maart 2020 operationeel was, aangezien de destilleerketels in ruimte D in werking waren. Ook waren de kookketels in ruimte P nog warm en nog niet afgekoeld, waaruit blijkt dat het kookgedeelte niet lang uitgeschakeld was. Met andere woorden: er werd nog amfetamine(-olie) geproduceerd. Werkzaamheden in een drugslab worden vaak in zogenaamde ploegendiensten verricht omdat het productieproces zo’n dertig uur in beslag neemt. Buiten voornoemde vier verdachten waren er in de loods geen andere personen die dit productieproces hebben kunnen uitvoeren. Het is voorts niet aannemelijk dat zomaar willekeurige personen zouden worden toegelaten in de loods, onder andere gelet op het risico van ontdekking van het laboratorium. De rechtbank gaat er dan ook, ondanks de ontkenning van [de verdachte] waarover hierna meer, van uit dat hij en de drie anderen elk een rol bij het laboratorium hebben vervuld. Dat deze verdachten samen betrokken waren bij het productieproces blijkt voorts uit de volgende bevindingen.
Ten eerste zijn in verschillende ruimtes van de loods vier identieke sportassen met schone kleren gevonden. In één van de tassen is medicatie van [de verdachte] aangetroffen. Ook zijn slaapzakken (vier stuks), hoofdkussens, tandenborstels en tubes tandpasta, telkens van hetzelfde merk, aangetroffen. Dat duidt erop dat er vier personen met het productieproces bezig waren Ten tweede zijn in ruimte P en ruimte K plastic handschoenen aangetroffen, waarop DNA-sporen zijn aangetroffen die matchen met dat van [medeverdachte 1] . Op de handschoen uit ruimte K werden ook sporen van amfetamine en N-formylamfetamine aangetroffen. Tevens zijn in ruimte K twee volgelaatmaskers aangetroffen, waarop een DNA-spoor is aangetroffen dat matcht met dat van [medeverdachte 3] . Ten derde roken de kleding van [medeverdachte 2] en de laarzen van [medeverdachte 1] naar chemicaliën en zijn er op hun kledingstukken sporen van amfetamine aangetroffen. Ten slotte zijn bij de doorzoeking van de verblijfplaats van [medeverdachte 2] facturen en een gedetailleerd aantekeningenboekje gevonden, met daarin tekeningen en berekeningen die zien op het opzetten van een laboratorium en de productie van amfetamine.
De aanwezigheid van verdachte in de loods en zijn medicatie in één van de identieke sporttassen vragen om een verklaring van de verdachte. De verdachte heeft desgevraagd bij de politie verklaard dat hij een plafond aan het repareren was in de loods en met de productie van amfetamine niets te maken had. Hij zou in februari 2020 door iemand in een auto zijn benaderd met de vraag of hij iets wilde verdienen, zou vervolgens ’s avonds zijn opgehaald en naar Hengelo zijn gebracht. Hij zag daar vervolgens dat in er in de loods een laboratorium in opbouw was. De verdachte wilde daar naar eigen zeggen niets mee te maken hebben en is thuisgebracht om later onder dwang toch weer te zijn opgehaald. Hij moest reparatiewerkzaamheden uitvoeren aan het plafond in de ruimte met de twee grote ketels en aan het plafond van de kantine. Na afronding van zijn werkzaamheden zou hij niets meer met de personen die hem benaderd hadden te maken hoeven hebben. De verdachte heeft verklaard dat hij nooit in de loods heeft geslapen en dat dit ook niet de bedoeling was. De tas waarin zijn medicijnen zijn aangetroffen, zou van hem zijn. Hij had schone kleding bij zich voor het geval hij vies zou worden. Later heeft hij verklaard dat hij de eerste keer wél is gebleven omdat iemand hem onder druk zette te blijven.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de verdachte voor zover deze al niet door de bewijsmiddelen wordt weersproken als onaannemelijk terzijde kan worden geschoven. De verdachte heeft wisselend verklaard en ook overigens is zijn verklaring hoogst ongeloofwaardig. Zo is de medicatie van de verdachte zoals gezegd aangetroffen in één van de vier identieke sporttassen in de loods. Het zou wel heel toevallig zijn dat hij zelf nou nét eenzelfde soort tas zou hebben. Voorts is de verklaring van de verdachte niet verifieerbaar. De verdachte heeft weliswaar uitgelegd hoe hij zou zijn benaderd, maar heeft daarbij geen namen kunnen (of willen) noemen of andere gegevens verstrekt op basis waarvan zijn verklaring gecontroleerd kan worden. Daarbij komt dat het volstrekt onaannemelijk is dat iemand met een werkend amfetaminelaboratorium in de loods een willekeurige reparateur die van niets weet zou inhuren, gelet op het risico van ontdekking van het laboratorium. De verklaring van de verdachte is al met al zo onaannemelijk dat de rechtbank deze ter zijde schuift.
Dit alles leidt tot de conclusie dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [de verdachte] en [medeverdachte 3] samen in de loods bezig waren met de productie van amfetamine. Dat wordt nog eens bevestigd door de verklaring van [medeverdachte 4] die deze verdachten heeft herkend als de mannen die hij meerdere keren (in wisselende samenstelling) heeft opgehaald en naar de [adres 2] heeft gebracht.
Concluderend kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen amfetamine heeft vervaardigd, bereid en verwerkt en daartoe ook voorbereidingshandelingen heeft gepleegd.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de primair onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
l.
hij op tijdstippen in de periode van l januari 2020 tot en met 8 maart 2020 te Hengelo (telkens) tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft vervaardigd en/of bereid en/of verwerkt een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2020 tot en met 8 maart 2020 te Hengelo (telkens) tezamen en in vereniging met anderen om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden
enverwerken van amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en te bevorderen
- een hoeveelheid gereinigde amfetamine olie en ruwe amfetamine olie en formamide en chemicaliën en destilleerketels en gasflessen en gasmaskers en emmers en apparatuur (bestemd voor de productie van synthetische drugs) voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededaders wisten, dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Ook is de verdachte volgens de verdediging detentieongeschikt. De verdachte heeft in 2022 een herseninfarct gekregen waardoor zijn spraak en geheugen ernstig zijn aangetast. Ook kampt de verdachte met hartritmestoornissen, waaraan hij op korte termijn geopereerd moet worden. Subsidiair heeft de verdediging naar voren gebracht dat dan wel toepassing kan worden gegeven aan het bepaalde in 9a van het Wetboek van Strafrecht dan wel dat aan de verdachte geen hogere straf dan de tijd in voorarrest doorgebracht moet worden opgelegd. De verdachte heeft ruim vier maanden vastgezeten en loopt sinds 13 juli 2020 in een schorsing. Hij heeft zich altijd keurig aan alle voorwaarden gehouden en is ook niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. De verdachte is al genoeg gestraft door zo lang in onzekerheid te moeten zitten en zo lang in een schorsing te moeten lopen. Een aanvullende straf treft geen doel meer.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan de productie van de synthetische drug amfetamine en aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor die productie.
Dit zijn ernstige strafbare feiten, zeker in een laboratorium van deze omvang. Afgaande op wat er is aangetroffen kon met het laboratorium zo meer dan een miljoen worden omgezet. De productie van synthetische drugs gaat niet zelden gepaard met andere vormen van (zware) criminaliteit. De maatschappelijke impact is groot en werkt op verschillende manieren door in de samenleving. Zo is de productie van synthetische drugs zeer schadelijk voor de volksgezondheid en bovenal voor de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Daarnaast creëren de opslag van chemicaliën en de productie van synthetische drugs veiligheidsrisico’s voor de directe omgeving, zoals het gevaar voor brand en ontploffing, alsook het vrijkomen van giftige stoffen en schade aan het milieu. Het laboratorium stond bovendien op het erf van een woonhuis en in dezelfde loods werden kazen opgeslagen voor de verkoop op de markt.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 21 augustus 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Redelijke termijn
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn is in deze zaak aangevangen op
9 maart 2020, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank had dus op 9 maart 2022, twee jaar later, vonnis moeten wijzen. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die een langere behandelduur dan twee jaar rechtvaardigen. Dit alles betekent dat de redelijke termijn met ongeveer twee jaar en zeven maanden is overschreden. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat met een korting van 20% voldoende recht wordt gedaan aan voornoemde overschrijding.
De op te leggen straf
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de feiten, enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Gelet op straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, hanteert de rechtbank als algemeen vertrekpunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden. Vanwege de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die naar voren zijn gebracht door de verdediging, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank de voorgenomen gevangenisstraf matigen tot 24 maanden. Daarvan zal de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten worden afgetrokken. Dat een gevangenisstraf grote impact zal hebben op het leven van de verdachte wil de rechtbank wel geloven. Gelet op de ernst van de feiten kan de rechtbank evenwel niet volstaan met een gevangenisstraf van (nog) kortere duur.
Anders dan de verdediging, ziet de rechtbank ook geen aanleiding om vanwege medische redenen anders te beslissen. Niet is gebleken dat de verdachte detentieongeschikt is. De rechtbank merkt daarbij op dat, als de medische situatie van de verdachte daartoe aanleiding geeft, de detentiegeschiktheid op het moment van executie kan worden beoordeeld.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst met ingang van 13 juli 2020. De raadsvrouw heeft verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen. De officier van justitie heeft zich daar niet tegen verzet.
De rechtbank overweegt dat de gronden, die tot het verlenen van het bevel tot voorlopige hechtenis hebben geleid op dit moment niet meer aanwezig zijn, zodat het bevel tot voorlopige hechtenis moet worden opgeheven.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 en 10a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B en D, van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2 primair:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
VIERENTWINTIG (24) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.E. Perquin, voorzitter,
mr. L. Amperse, rechter,
mr. C.A.W. Zijlstra, rechter,
in tegenwoordigheid van R.O. Hollander, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 oktober 2024.