6.3.Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan de productie van de synthetische drug amfetamine en aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor die productie.
Dit zijn ernstige strafbare feiten, zeker in een laboratorium van deze omvang. Afgaande op wat er is aangetroffen kon met het laboratorium zo meer dan een miljoen euro worden omgezet. De productie van synthetische drugs gaat niet zelden gepaard met andere vormen van (zware) criminaliteit. De maatschappelijke impact is groot en werkt op verschillende manieren door in de samenleving. Zo is de productie van synthetische drugs zeer schadelijk voor de volksgezondheid en bovenal voor de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Daarnaast creëren de opslag van chemicaliën en de productie van synthetische drugs veiligheidsrisico’s voor de directe omgeving, zoals het gevaar voor brand en ontploffing, alsook het vrijkomen van giftige stoffen en schade aan het milieu. Het laboratorium stond bovendien op het erf van een woonhuis en in dezelfde loods werden kazen opgeslagen voor de verkoop op de markt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 21 augustus 2024. Daaruit volgt dat de verdachte op 30 november 2023 door de rechtbank Midden-Nederland onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 34 maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, voor de productie van amfetamine, nota bene gepleegd tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis in deze zaak. Het baart de rechtbank zorgen dat de verdachte, kennelijk vanwege schulden (al dan niet binnen het criminele circuit), zijn toevlucht heeft gezocht in de productie van (synthetische) drugs. De rechtbank zal evenwel bij het opleggen van de straf rekening houden met het bepaalde in artikel 63 Sr.
Redelijke termijn
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn is in deze zaak aangevangen op
9 maart 2020, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank had dus op 9 maart 2022, twee jaar later, vonnis moeten wijzen. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die een langere behandelduur dan twee jaar rechtvaardigen. Dit alles betekent dat de redelijke termijn met ongeveer twee jaar en zeven maanden is overschreden. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat met een korting van 20% voldoende recht wordt gedaan aan voornoemde overschrijding.
De op te leggen straf
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de feiten, enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Gelet op straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, hanteert de rechtbank als algemeen vertrekpunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden. De rechtbank acht in dit geval strafverhogend dat de verdachte in het totale proces een belangrijkere rol had dan zijn mededaders. De verdachte is over een langere periode regelmatig naar Hengelo gereden, verbleef daar vervolgens vaak meerdere dagen, kennelijk eerst om het laboratorium op te bouwen en daarna om het productieproces draaiende te houden. De verdachte beschikte bovendien, gelet op de in zijn verblijfplaats aangetroffen aantekeningen en facturen, ook over de kennis om een dergelijk lab op te zetten en om met de benodigde ingrediënten en productiestappen tot een (eind)product te kunnen komen.
De rechtbank acht, alles afwegend en rekening houdend met artikel 63 Sr, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 35 maanden passend en geboden. Voor het opleggen van een voorwaardelijk deel ziet de rechtbank, mede gelet op het eerdergenoemde vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 30 november 2023, geen aanleiding. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank voornoemde gevangenisstraf matigen tot 28 maanden. Daarvan zal de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten worden afgetrokken.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst met ingang van 1 september 2020 tot de einduitspraak. Dat betekent dat de voorlopige hechtenis met ingang van heden weer herleeft.
De raadsman heeft verzocht de voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen, aangezien de voorlopige hechtenis is geschorst tot de einduitspraak in eerste aanleg en de verdachte nu een onvoorwaardelijke gevangenisstraf uitzit. De officier van justitie heeft zich verzet tegen schorsing van de voorlopige hechtenis.
De rechtbank overweegt dat de gronden die tot het verlenen van het bevel tot voorlopige hechtenis hebben geleid op dit moment niet meer aanwezig zijn, zodat het bevel tot voorlopige hechtenis moet worden opgeheven. Op het verzoek tot schorsing hoeft dan ook niet meer te worden beslist.