ECLI:NL:RBDHA:2024:17094
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toewijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag met betrekking tot Dublin-overdracht naar Polen
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. W.P.R. Peeters, had tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 14 augustus 2024, hield in dat de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling werd genomen, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechter overwoog dat de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling was genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat een andere lidstaat verantwoordelijk was. De uiterste overdrachtsdatum voor verzoeker naar Polen was vastgesteld op 7 november 2024, en de voorzieningenrechter concludeerde dat het beroep van verzoeker hoogstwaarschijnlijk niet voor deze datum kon worden afgehandeld.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van verzoeker om de uitspraak op zijn beroep in Nederland af te wachten zwaarder weegt dan het belang van de minister om verzoeker eerder over te dragen. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening als kennelijk gegrond toegewezen, en werd het bestreden besluit geschorst totdat op het beroep was beslist. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 875, voor de door een derde verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.