ECLI:NL:RBDHA:2024:17093

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.9416
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van een Somaliër met bedreigingen door Al-Shabaab

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 18 oktober 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een landbouwer uit Somalië, heeft aangevoerd dat hij door Al-Shabaab is bedreigd omdat hij weigert belasting te betalen en niet voor hen wil werken. De rechtbank oordeelt dat de minister van Asiel en Migratie niet voldoende heeft onderbouwd waarom de problemen van eiser met Al-Shabaab geen verband houden met een vervolgingsgrond. De rechtbank stelt vast dat de minister bij de beoordeling van de asielaanvraag is uitgegaan van een onjuiste voorstelling van de situatie in Afgooye, Somalië, en dat eiser bij terugkeer naar Somalië een reëel risico op ernstige schade loopt. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt tevens een vergoeding van zijn proceskosten vastgesteld op € 1.750,-.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.9416
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. S.N. Ali),

en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. K. Kanters).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
2. De rechtbank heeft het beroep op 24 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, S. Mahed als tolk en de gemachtigde van de minister. Na afloop van de behandeling op de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
3. De rechtbank heeft het onderzoek op 25 juli 2024 heropend, omdat was gebleken dat het onderzoek niet volledig was. De rechtbank heeft de minister daarbij schriftelijk nadere vragen gesteld. De minister heeft deze vragen op 20 augustus 2024 beantwoord.
4. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser met de brief van 20 augustus 2024 de gelegenheid geboden om schriftelijk te reageren op de antwoorden van de minister. Eiser heeft geen reactie ingezonden.
5. De rechtbank heeft partijen op 11 september 2024 laten weten dat zij een nadere zitting niet nodig vindt en gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet (binnen de gestelde termijn) om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet verder behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser aan de hand van zijn beroepsgronden.
6.1.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
7. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is landbouwer in Somalië en werd door Al-Shabaab gedwongen om belasting te betalen. Al-Shabaab heeft eiser meegedeeld dat hij een bijdrage moet leveren voor de verdediging van de religie van Al-Shabaab. Eiser weigert voor Al-Shabaab te werken en is meerdere keren door Al- Shabaab met de dood bedreigd. Vanwege de vrees om vermoord te worden door Al-Shabaab is eiser uit Somalië gevlucht. Nadat eiser is gevlucht is zijn vrouw ook bedreigd en mishandeld door Al-Shabaab.
Het bestreden besluit
8. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst,
Problemen met Al-Shabaab.
De minister stelt zich op het standpunt dat de verklaringen van eiser over beide relevante elementen geloofwaardig zijn. Het relaas van eiser leidt echter niet tot inwilliging van de asielaanvraag. Eiser is volgens de minister geen vluchteling zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag, omdat uit zijn verklaringen niet is gebleken dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft. Dat eiser uit Somalië komt en tot de [stam] stam behoord is op zichzelf niet voldoende daarvoor. De minister stelt zich verder op het standpunt dat eiser geen reëel risico op ernstige schade loopt bij een terugkeer naar Somalië. De minister heeft hierbij onder andere overwogen dat [woonplaats] , de woonplaats van eiser, onder controle staat van de overheid. Ook is het niet aannemelijk dat eiser nog steeds door Al-Shabaab wordt gezocht vanwege de eenmalige weigering om zichzelf aan te sluiten. De minister stelt verder dat het mogelijk moeten betalen van belasting aan Al-Shabaab geen reëel risico op ernstige schade oplevert en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door weigering daarvan vreest voor een reëel risico op ernstige schade of vermoord te worden door Al-Shabaab.
Standpunten van eiser
9. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat hij wel als vluchteling kan worden aangemerkt. Volgens eiser stelt de minister ten onrechte dat hij geen gegronde vrees voor vervolging heeft vanwege zijn stamafkomst. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de geloofwaardig geachte problemen met Al-Shabaab geen verband houden met één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat hij wel aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico op ernstige schade loopt. De minister heeft volgens eiser op onjuiste gronden geoordeeld dat in Somalië geen sprake is van een zodanige mate van geweld dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar Somalië, aldaar enkel door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt het slachtoffer te worden van dat geweld. Bovendien heeft eiser persoonlijke problemen ondervonden met Al-Shabaab. Eiser stelt verder dat Al- Shabaab veel invloed blijft hebben over [woonplaats] , ook al staat [woonplaats] onder controle van de Somalische overheid.
Situatie in [woonplaats]
10. Het is de rechtbank gebleken dat de minister bij de beoordeling van de aanvraag van eiser is uitgegaan van een onjuiste voorstelling van zaken met betrekking tot de situatie in [woonplaats] . Op pagina 4 van het voornemen staat namelijk:
“Het feit dat de incidenten plaatsvonden in 2022 toen Al-Shabaab rondom [woonplaats] enkele gebieden controleerde of probeerde in te nemen, betekent niet dat dit in 2023 ook het geval is.”Op pagina 4 van het
besluit staat, onder verwijzing naar het algemeen ambtsbericht Somalië van 2023, tevens:
“Sinds 2023 staat [woonplaats] namelijk niet meer onder controle van Al-Shabaab, maar onder controle van de Somalische overheid.”Echter, uit de schriftelijke beantwoording van de minister op de vragen van de rechtbank blijkt dat [woonplaats] al sinds 2012 niet meer onder controle van Al-Shabaab staat. De minister heeft de rechtbank verzocht dit gebrek te passeren, nu enkel het jaartal foutief is vermeld. De rechtbank volgt de minister niet in dit verzoek, omdat er niet enkel sprake is van een foutief jaartal maar van een onjuist beeld over de feitelijke situatie in [woonplaats] bij de beoordeling van de asielaanvraag. De beoordeling heeft plaatsgevonden tegen de achtergrond dat eiser door Al Shabaab is bedreigd in een periode dat de overheid geen controle over [woonplaats] had. De geloofwaardig geachte verklaringen hebben zich echter afgespeeld tegen de achtergrond dat niet Al Shabaab maar de overheid al jarenlang de controle had over [woonplaats] . Dat verschil kan van belang zijn om de gestelde vrees en het gestelde risico te beoordelen omdat Al Shabaab ondanks jarenlange overheidscontrole in het gebied in staat is geweest om eiser te benaderen en te bedreigen.
Vervolgingsgrond
11. In de schriftelijke beantwoording op de vragen van de rechtbank stelt de minister dat de geloofwaardig geachte problemen geen verband houden met een vervolgingsgrond, zoals (toegedichte) geloofsovertuiging of politieke overtuiging. Al-Shabaab wordt door de minister namelijk niet wordt gezien als een actor van vervolging, omdat zij niet de controle hebben over [woonplaats] . Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij zichzelf niet als ongelovige beschouwd. De minister concludeert dat eiser niet afvallig is en hem dit ook niet kan worden toegedicht omdat hij weigert mee te werken met Al-Shabaab. Dit geldt volgens de minister ook voor het aanmerken van de weigering van eiser om mee te werken in het licht van een politieke overtuiging. Eiser heeft namelijk verklaard geen problemen te hebben ondervonden vanwege zijn politieke overtuiging. Het is volgens de minister niet gebleken dat Al-Shabaab eiser vanwege de weigering om mee te werken ziet als afvallige of politiek opposant.
11.1.
De rechtbank is het niet eens met het standpunt van de minister omdat niet valt in te zien dat Al Shabaab geen actor van vervolging kan zijn en er geen sprake kan zijn van een toegedichte afvalligheid en/of politieke overtuiging. Als eerste verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 januari 2022.1 In rechtsoverweging 11.1 van deze uitspraak heeft de Afdeling het volgende overwogen over een toegedichte afvalligheid in relatie tot een vervolgingsgrond.
“Allereerst is er de situatie waarin de staatssecretaris het geloofwaardig acht dat een vreemdeling in de negatieve aandacht staat van een actor van vervolging (zoals de autoriteiten of landgenoten). Als die negatieve aandacht is ontstaan doordat de vreemdeling uiting heeft gegeven aan zijn afvalligheid of doordat hem door de actor van vervolging afvalligheid wordt toegedicht, heeft de vreemdeling alleen al daarom een gegronde vrees voor vervolging (zie artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 10, tweede lid, van de Kwalificatierichtlijn). In dat geval is het dus, zoals de UNHCR ook in haar bijdrage voor de zitting in deze zaken heeft toegelicht, niet van belang of de vreemdeling daadwerkelijk als afvallige is aan te merken en dat zijn gedragingen een uiting zijn van die afvalligheid.”
11.2.
Daarnaast volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van 21 september 20232 dat voor de beoordeling van de vervolgingsgrond politieke overtuiging de nadruk ligt op de perceptie van de politieke aard ervan door de actoren van vervolging en niet op de persoonlijke motieven van de verzoeker. De omstandigheid dat eiser heeft verklaard geen problemen te hebben ondervonden vanwege zijn politieke overtuiging, is daarom niet zonder meer beslissend voor de beantwoording van de vraag of zijn geloofwaardige relaas gekwalificeerd moet worden als vervolging op grond van een (toegedichte) politieke overtuiging.
11.3.
De rechtbank overweegt dat Al-Shabaab, mede gelet op de opvattingen van de UNHCR in het rapport ‘International Protection Considerations with regard to People Fleeing Somalia van September 2022’ en het algemeen ambtsbericht Somalië van juni 2023, wel degelijk kan worden gezien als een actor van vervolging. Op pagina 93 van het UNHCR rapport staat namelijk dat het weigeren belasting te betalen aan Al Shabaab binnen de reikwijdte van de vervolgingsgronden 'sociale groep' of '(toegedichte) politieke overtuiging' van het Vluchtelingenverdrag kan vallen. Op pagina 41 van het algemeen ambtsbericht staat daarnaast beschreven dat personen of bedrijven die de belasting aan Al-Shabaab niet afstonden, zowel vóór als tijdens de verslagperiode te maken konden krijgen met represailles. Uit het ambtsbericht blijkt ook dat Al-Shabaab ook actief is in gebieden die niet onder haar directe controle staan. Zo is Al-Shabaab in staat om ook in gebieden die onder controle van de overheid staan belasting te heffen. De rechtbank volgt de minister daarom niet in zijn standpunt dat de geloofwaardig geachte problemen geen verband houden met een vervolgingsgrond omdat Al-Shabaab geen actor van vervolging is en eiser niet is aan te merken als afvallige of politiek opposant in de ogen van Al-Shabaab. Het besluit bevat naar het oordeel van de rechtbank dan ook op dit punt een gebrek. De minister dient dit opnieuw te beoordelen.
Reëel risico op ernstige schade
12. Gelet op de voorgenoemde onjuiste voorstelling van de situatie in [woonplaats] en wat onder punt 11.1 tot en met 11.3 is overwogen oordeelt de rechtbank dat de minister ook opnieuw dient te beoordelen of eiser bij terugkeer naar Somalië een reëel risico op ernstige schade loopt.
12.1.
Het standpunt van de minister dat het niet aannemelijk is dat eiser nog steeds wordt gezocht door Al-Shabaab, omdat eiser sinds 2022 niets meer heeft vernomen en het een eenmalig incident was, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft immers verklaard dat zijn vrouw na zijn vertrek uit Somalië ook is bedreigd en mishandeld en zij daarom ondergedoken zit.3 De minister dient daarom ook dit standpunt opnieuw te beoordelen.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien. Het ligt nu namelijk op de weg van de minister om, met inachtneming van deze uitspraak, de aanvraag opnieuw te beoordelen.
2 Hof van Justitie EU, 21 september 2023, C-151/22, ECLI:EU:C:2023:688, punt 29.
3 Zie pagina 17 van het rapport nader gehoor.
13.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de minister een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor zes weken.
13.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van N.J. Biswane, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 oktober 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.