ECLI:NL:RBDHA:2024:17090

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
SGR 23/5800
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking beroep in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoeker, vertegenwoordigd door mr. drs. Y.G.H. van der Poel, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. D. Spiering-Kalay. Verzoeker had eerder een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) geweigerd gekregen, omdat het Uwv van mening was dat hij arbeidsvermogen had. Na een bezwaarprocedure en een deskundigenonderzoek, waarbij de rechtbank op 15 februari 2024 een deskundige benoemde, heeft het Uwv op 25 september 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen en verzoeker alsnog een Wajong-uitkering toegekend, met terugwerkende kracht vanaf 5 oktober 2022. Hierop heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, waarop het Uwv heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen een veroordeling in de proceskosten. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker het beroep heeft ingetrokken omdat het Uwv aan hem is tegemoetgekomen, en heeft het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 1.750,-, en het Uwv is tevens veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 50,- aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5800

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. drs. Y.G.H. van der Poel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay).

Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2022 (het primaire besluit) is verzoeker een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) geweigerd omdat hij arbeidsvermogen heeft.
Bij besluit van 12 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2024. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst en bij tussenuitspraak van 15 februari 2024 besloten een deskundige te benoemen voor het uitbrengen van advies aan de rechtbank ter beantwoording van de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen bij verzoeker al of niet duurzaam is.
Op 25 juli 2024 heeft de rechtbank het verslag van het deskundigenonderzoek ontvangen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de in artikel 8:47, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedoelde gelegenheid om binnen vier weken na de dag van verzending van het verslag aan hen schriftelijk hun zienswijze met betrekking tot het verslag naar voren brengen.
Het Uwv heeft naar aanleiding van het verslag met het besluit van 25 september 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Daarbij heeft het Uwv verzoeker vanaf 5 oktober 2022 een Wajong-uitkering toegekend.
Naar aanleiding van voormeld besluit van 25 september 2024 heeft verzoeker het beroep ingetrokken met gelijktijdig het verzoek het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken.
De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld te reageren op dit verzoek. Het Uwv heeft in reactie hierop bij brief van 7 oktober 2024 meegedeeld zich niet te zullen verzetten tegen een veroordeling in de proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. De rechtbank stelt vast dat verzoeker het beroep heeft ingetrokken omdat het Uwv aan hem is tegemoetgekomen, als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet hierin aanleiding het verzoek om een proceskostenveroordeling toe te wijzen.
4. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,00 en wegingsfactor 1).
5. Tot slot wijst de rechtbank erop dat het in deze zaak betaalde griffierecht ten bedrage van € 50,- op de voet van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb door het Uwv aan verzoeker moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het Uwv in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.