ECLI:NL:RBDHA:2024:17071

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.38821
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling met risico op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die door de minister van Asiel en Migratie in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 16 oktober 2024 heeft eiser afstand gedaan van het recht om te worden gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de zware gronden 3b en 3c betwist, maar dat de zware grond 3a feitelijk juist is, aangezien eiser niet beschikt over een geldig reisdocument. De rechtbank oordeelt dat de opgelegde maatregel van bewaring gerechtvaardigd is op basis van de zware en lichte gronden die door verweerder zijn aangevoerd. Eiser heeft ook aangevoerd dat het zicht op uitzetting naar Algerije gebrekkig is gemotiveerd, maar de rechtbank oordeelt dat dit punt voldoende is onderbouwd in de maatregel van bewaring. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38821

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. D. Schaap),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2024 op zitting behandeld. Verschenen zijn de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Eiser heeft door middel van een door hem ondertekende afstandsverklaring, afstand gedaan van het recht om te worden gehoord.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1992 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Verweerder heeft op zitting de lichte grond 4e laten vallen.
4. Eiser betwist de zware gronden 3b en 3c. In de motivering van die gronden wordt verwezen naar verschillende asielbeschikkingen en een maatregel op grond van artikel 56 van de Vw. Echter de data van deze besluiten zijn niet in de motivering vermeld en ook zijn niet alle besluiten aan het digitale dossier toegevoegd. Er is dan ook sprake van een gebrekkige motivering van de gronden.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware grond 3a en de lichte gronden niet heeft betwist. De zware grond 3a is feitelijk juist. Eiser beschikt namelijk niet over een geldig reisdocument met het benodigd inreisvisum. De overgebleven lichte gronden heeft verweerder eveneens voldoende gemotiveerd aan de maatregel ten grondslag gelegd.
6. De rechtbank is van oordeel dat deze zware grond en de lichte gronden reeds de conclusie rechtvaardigen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken of de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure zal ontwijken of belemmeren. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring naar het oordeel van de rechtbank dragen. Wat is aangevoerd over de zware gronden 3b en 3c behoeft daarom geen bespreking meer.
7. Eiser voert verder aan dat het zicht op uitzetting naar Algerije gebrekkig is gemotiveerd in de maatregel van bewaring. In het dossier zitten twee maatregelen van bewaring die op verschillende tijdstippen aan eiser zijn uitgereikt. In de maatregel van bewaring die eerst aan eiser is uitgereikt is niet aangekruist om welke reden in het geval van eiser zicht op uitzetting naar Algerije bestaat.
8. De rechtbank heeft het beroep van eiser opgevat als een beroep gericht tegen de maatregel van bewaring zoals aan eiser is uitgereikt op 4 oktober 2024 om 15:50 uur. In deze maatregel zijn verscheidene redenen aangekruist waaruit volgt dat sprake is van zicht op uitzetting naar Algerije en daarmee is dat punt voldoende gemotiveerd in de maatregel. Dat in de maatregel van bewaring die op 4 oktober 2024 om 15:40 uur is uitgereikt geen redenen zijn aangekruist bij de motivering van het zicht op uitzetting, merkt de rechtbank aan als een abusievelijke misslag van de zijde van verweerder. Echter leidt dat niet tot het oordeel dat het zicht op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn onvoldoende is gemotiveerd, gelet op de kort daarna uitgereikte en wel voldoende gemotiveerde maatregel. De rechtbank betrekt daarnaast dat het vertrek van eiser naar Algerije is gepland op 25 oktober 2024 met behulp van het IOM. [1] Verder heeft verweerder er ter zitting op gewezen dat aan eiser al eens eerder een laissez-passer is verstrekt. Dat laatste is door eiser niet betwist. Het zicht op uitzetting is daarmee dan ook gegeven. De beroepsgrond van eiser slaagt dan ook niet.
9. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 17 oktober 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.De Internationale Organisatie voor Migratie.