ECLI:NL:RBDHA:2024:17064

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
NL22.25109 T
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake asielaanvraag van eiser met Somalische nationaliteit en de afwijzing door de minister van Asiel en Migratie

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 oktober 2024, wordt de asielaanvraag van eiser, geboren in Saoedi-Arabië en van Somalische nationaliteit, behandeld. Eiser heeft op 14 december 2021 een asielaanvraag ingediend, die op 10 november 2022 door de minister van Asiel en Migratie is afgewezen. De minister heeft gesteld dat eiser zich in Mogadishu kan vestigen, ondanks het feit dat hij nooit in Somalië is geweest, de taal niet spreekt en geen sociale banden heeft in het land. Eiser vreest voor zijn veiligheid bij terugkeer naar Somalië, vooral vanwege de dreiging van Al-Shabaab.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser en de minister zorgvuldig afgewogen. Eiser heeft aangevoerd dat de algemene veiligheidssituatie in Mogadishu verslechterd is en dat hij, gezien zijn achtergrond en omstandigheden, niet in staat is om zich daar veilig te vestigen. De rechtbank concludeert dat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd waarom van eiser verwacht kan worden dat hij zich in Mogadishu vestigt, gezien het ontbreken van sociale netwerken en de slechte veiligheidssituatie. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verklaart het beroep gegrond.

De rechtbank geeft de minister de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De termijn voor herstel is afhankelijk van het nader onderzoek dat de minister wil verrichten. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25109 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. Y.M. van der Lei).

Procesverloop

1.1.
Bij besluit van 10 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) afgewezen. Tevens heeft verweerder bepaald dat aan eiser niet ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend en dat hij geen uitstel van vertrek krijgt. Het bestreden besluit omvat ook een terugkeerbesluit.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 5 januari 2023 heeft hij beroepsgronden ingediend.
1.3.
Verweerder heeft op 6 juni 2023 een verweerschrift ingediend.
1.4.
Eiser heeft op 6 februari 2024 en 10 april 2024 aanvullende beroepsgronden ingediend.
1.5.
Verweerder heeft op 26 april 2024 een aanvullend verweerschrift ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 4 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. D. van Elp als waarneemster van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G. Ali. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Asielrelaas
2. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1999 in Saoedi-Arabië en de Somalische nationaliteit te hebben. Hij heeft op 14 december 2021 de hier aan de orde zijnde asielaanvraag ingediend.
3. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag – samengevat weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Hij is in Saoedi-Arabië geboren en heeft daar tot 2017 gewoond zonder over een verblijfsvergunning te beschikken. Eiser is vervolgens naar Turkije vertrokken. Hij kan niet naar Somalië gaan, aangezien hij daar geen sociaal netwerk heeft en uit een minderheidsclan komt. Eiser vreest te worden vermoord door Al-Shabaab bij terugkeer naar Somalië.
Bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • De identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • De algemene situatie in Somalië.
4.1.
Verweerder heeft beide relevante elementen geloofwaardig geacht. De geloofwaardig geachte elementen maken niet dat eiser als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag kan worden aangemerkt. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Van eiser kan namelijk worden verwacht dat hij zich in Mogadishu vestigt. Hij behoort tot de Benadiri-clan, die voornamelijk in Mogadishu is gevestigd. In Somalië wordt bovendien veel Arabisch gesproken – een taal die eiser machtig is – en van hem kan enige mate van zelfredzaamheid worden verwacht. Gelet hierop heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.
Algemene veiligheidssituatie
5. Eiser voert aan dat de algemene veiligheidssituatie in Mogadishu de afgelopen jaren ernstig is verslechterd. Hoewel de veiligheidssituatie in Mogadishu (ook volgens eiser zelf) niet zo slecht is dat iedereen daar een risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 15c van de Definitierichtlijn, maken eisers persoonlijke omstandigheden het wel aannemelijk dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank valt dit betoog in belangrijke mate samen met de beroepsgrond die is weergegeven onder 6. De rechtbank zal wat eiser heeft aangevoerd over de algemene veiligheidssituatie in Mogadishu daarom betrekken bij de beoordeling van die beroepsgrond.
Vestiging in Mogadishu
6. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte van hem verwacht dat hij zich vestigt in Mogadishu. Uit paragraaf C7/30.5.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) volgt dat verweerder een binnenlands beschermingsalternatief aanneemt indien de desbetreffende vreemdeling eerder in het gebied heeft verbleven en daar ‘grootfamilie’ heeft wonen. Weliswaar wordt aan eiser strikt genomen geen binnenlands beschermingsalternatief tegengeworpen, maar dat neemt volgens hem niet weg dat mede gelet op dit beleid niet valt in te zien waarom van hem wordt verwacht dat hij zich in Mogadishu vestigt. Van iemand die (mogelijk langdurig) elders in Somalië heeft gewoond, de taal spreekt en goed bekend is met de situatie in Somalië, wordt alleen verwacht zich in Mogadishu te vestigen als hij daar eerder heeft verbleven en familie heeft wonen. Eiser is nooit in Somalië geweest, hij spreekt de taal niet, hij kent de situatie in Somalië niet en hij heeft ook geen familie in Mogadishu wonen. Hij heeft in Mogadishu dus geen sociaal netwerk waarop hij kan terugvallen. Eiser zal bovendien een doelwit zijn van Al-Shabaab, omdat hij afkomstig is uit het westen. Het zal opvallen dat eiser geen Somalisch uiterlijk heeft, de taal niet spreekt en niemand kent. Bovendien volgt uit informatie van de IOM dat terugkeerders te maken krijgen met problemen in het kader van hun economische integratie.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder op grond van paragraaf C7/30.5.2 van de Vc, zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit, aan binnenlands ontheemden een binnenlands beschermingsalternatief kon tegenwerpen in een gebied waar Al-Shabaab niet aan de macht was. Een binnenlands beschermingsalternatief werd pas aangenomen als sprake was van concrete aanknopingspunten op basis waarvan in individuele gevallen geconcludeerd kon worden dat de persoon zich buiten het gebied van herkomst kan vestigen. Daarbij moest worden betrokken of de vreemdeling eerder in het gebied verbleef en of hij daar naaste familie heeft. Het huidige beleid is in dit opzicht niet wezenlijk anders.
6.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat aan eiser geen vestigingsalternatief wordt tegengeworpen en dat daarom niet wordt meegewogen dat hij niet eerder in Somalië heeft verbleven en aldaar geen sociaal netwerk heeft. De rechtbank stelt vast dat uit het algemeen ambtsbericht Somalië uit juni 2023 (bladzijde 43, 76 en 77) onder meer volgt dat het afhankelijk is van de individuele omstandigheden en het sociale netwerk of iemand zich veilig buiten Al-Shabaab gebied kan vestigen. Een vestigingsalternatief in Mogadishu kan volgens de EUAA en de UNHCR alleen aan de orde zijn voor alleenstaande en gezonde jonge mannen of kinderloze koppels zonder kwetsbaarheden, die behoren tot een lokale meerderheidsclan en die voldoende mogelijkheden hebben om in hun eigen onderhoud te voorzien. Daarnaast volgt uit dit ambtsbericht dat het voor terugkeerders moeilijk was om betaald werk te vinden en dat terugkeerders uit westerse landen met name gevaar liepen, omdat van hen werd verondersteld dat ze vermogend waren en ze bij terugkeer eenvoudig te herkennen waren en daardoor kwetsbaar voor afpersing of overvallen.
6.3.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder eiser niet heeft hoeven volgen in zijn stelling dat hij er niet Somalisch zou uitzien en alleen daarom al gevaar zou lopen. Niet vastgesteld kan worden dat dit objectief gezien zo is. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte bij het bestreden besluit betrokken dat eiser behoort tot de Benadiri-clan en dat deze clan voornamelijk in Mogadishu is gevestigd. Dit argument legt echter niet veel gewicht in de schaal, omdat eiser onweersproken heeft gesteld dat uit de door hem overgelegde informatie volgt dat niet iedereen door de eigen clan zal worden beschermd; dat is vooral afhankelijk van iemands connecties en die heeft eiser niet. Niet in geschil is dat eiser nooit in Somalië is geweest. Verweerder heeft zich niet op het standpunt gesteld dat eiser een sociaal netwerk heeft in Mogadishu en ook anderszins is niet gebleken dat eiser daar een netwerk heeft waarop hij kan terugvallen. Indien eiser op enig moment in zijn leven in Somalië zou hebben verbleven, dan zou dat een omstandigheid zijn geweest die verweerder op grond van het hiervoor aangehaalde beleid had moeten betrekken bij de beoordeling of aan eiser een vestigingsalternatief kan worden tegengeworpen. De achterliggende gedachte van dit beleid is dat het voor binnenlandse ontheemden moeilijk en zelfs gevaarlijk is om zich te vestigen in een gebied als zij met dat gebied geen binding hebben. Waarom dit anders zou zijn in het geval van eiser ziet de rechtbank niet in. Verweerder heeft erkend dat niet valt uit te sluiten dat mensen die vanuit een ander land naar Somalië gaan op dezelfde manier behandeld zullen worden als ‘binnenlandse ontheemden’. Eiser zal bij vestiging in Mogadishu in dezelfde situatie terecht kunnen komen als binnenlandse ontheemden en het is mogelijk dat het voor hem zelfs lastiger is om zich daar staande te houden dan voor landgenoten die wel in Somalië hebben gewoond. Zo is eiser minder goed op de hoogte van de plaatselijke gebruiken. Daargelaten of verweerder voldoende heeft onderbouwd dat Arabisch in Somalië een gangbare taal is, heeft verweerder niet weersproken dat eiser zal opvallen als hij geen Somalisch spreekt. Dat eiser lang in de miljoenenstand Jeddah heeft gewoond, betekent zoals hij terecht aanvoert nog niet dat van hem de zelfredzaamheid mag worden verwacht die nodig is voor vestiging in Mogadishu. Eiser woonde in Jeddah als minderjarige bij zijn ouders – die daar nog steeds wonen – en de veiligheidssituatie in Jeddah is niet vergelijkbaar met die in Mogadishu. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich niet deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat van eiser kan worden verwacht dat hij zich ondanks de slechte veiligheidssituatie, het ontbreken van sociale banden, het niet eerder in Somalië gewoond hebben en het niet spreken van Somalisch in Mogadishu vestigt. Het bestreden besluit is daarmee genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Tussenconclusie en geschilbeslechting

7. Gelet op overweging 6.1 tot en met 6.3 is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd.
8. Op grond van artikel 8:41a van de Awb beslecht de rechtbank het haar voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Daarbij acht zij van belang dat de asielprocedure van eiser al lang loopt en dat verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht dat de procedure van eiser na een tussenuitspraak met voorrang verder zal worden behandeld.
9. De termijn waarbinnen verweerder het gebrek dient te herstellen, is afhankelijk van het nader onderzoek dat hij wil verrichten. Het staat verweerder vrij om eiser aanvullend te horen over de feiten en omstandigheden die van belang zijn bij een mogelijke vestiging in Mogadishu. Indien verweerder hiervoor kiest, krijgt verweerder na deze tussenuitspraak tien weken de tijd om een aanvullend besluit te nemen, waarbij eiser in de gelegenheid moet worden gesteld om correcties en aanvullingen op het rapport van het aanvullend gehoor in te dienen. Indien verweerder eiser niet aanvullend wil horen, wordt van verweerder verwacht dat hij binnen zes weken een nieuw besluit neemt met een nadere motivering. Daarna zal de rechtbank bepalen hoe de procedure wordt voortgezet en partijen daarover informeren. Hoe de procedure wordt voortgezet, hangt er uiteraard vooral van af of het nieuwe besluit voor eiser positief of negatief is. Alle verdere stukken in de procedure moeten zodra zij beschikbaar komen in het digitale dossier worden geplaatst.
10. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit op de hiervoor beschreven wijze te herstellen, dient hij dit binnen twee weken na de dag van bekendmaking van deze tussenuitspraak aan eiser en de rechtbank kenbaar te maken door plaatsing van een bericht in het digitale dossier.
11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt de minister in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van overweging 9 van deze uitspraak;
- draagt de minister op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.