ECLI:NL:RBDHA:2024:17022

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
09/068435-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met ernstig letsel en schadevergoeding

Op 22 oktober 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn ex-vriendin op 26 februari 2024 in Sassenheim met een vleesmes in de buik heeft gestoken. Het steekincident vond plaats in een bedrijfsruimte te midden van omstanders, wat leidde tot ernstige verwondingen bij het slachtoffer, die meerdere operaties moest ondergaan en getraumatiseerd raakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn psychische stoornis, opzettelijk handelde en de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bewust heeft aanvaard. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, waarbij rekening werd gehouden met zijn verminderde toerekenbaarheid door het gebruik van testosteron en anabole steroïden. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 16.326,57 aan het slachtoffer, die zowel materiële als immateriële schade had geleden. De rechtbank overwoog dat de verdachte een aanzienlijke inbreuk had gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en dat de gevolgen van zijn handelen ingrijpend waren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/068435-24
Datum uitspraak: 22 oktober 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 8 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. van Kins en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A.A.G. Balkenende naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 februari 2024 te Sassenheim, gemeente Teylingen, althans in
Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven die [slachtoffer] meermalen met een
(vlees)mes in de buik en/of het bovenlichaam, althans het lichaam, heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 februari 2024 te Sassenheim, gemeente Teylingen, althans in
Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer]
meermalen met een (vlees)mes in de buik en/of het bovenlichaam, althans het
lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Op maandag 26 februari 2024 heeft een steekincident plaatsgevonden in een bedrijfsruimte van een vleesverwerkingsbedrijf in Sassenheim. Het slachtoffer was [slachtoffer] (hierna te noemen: het slachtoffer), die daar werkzaam was als uitzendkracht. De verdachte was bij datzelfde bedrijf werkzaam. Zij hadden een relatie met elkaar, die in het weekend daarvoor was beëindigd. De verdachte heeft bekend dat hij het slachtoffer met een vleesmes in haar buik heeft gestoken, al zegt hij aan het moment van steken geen herinnering te hebben. Het slachtoffer is met ernstig letsel naar het ziekenhuis overgebracht, waar zij meerdere keren is geopereerd aan haar darmen.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het handelen van de verdachte kan worden aangemerkt als een poging tot doodslag (primair ten laste gelegd) of als een poging tot zware mishandeling (subsidiair ten laste gelegd).
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair aan de verdachte ten laste gelegde, poging tot doodslag.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. Volgens de raadsman kan niet worden vastgesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bewust heeft aanvaard. De verdachte heeft het slachtoffer in een impuls gestoken toen zij hem uitlachte en ‘fuck you’ tegen hem zei, terwijl hij zich het moment van steken niet herinnert. De raadsman heeft zich ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het onderzoek De Bilt met onderzoeksnummer DH6R024014 van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 371).
1.
Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer] , opgemaakt op 20 maart 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 177, 185 t/m 186):
[de verdachte] heeft mij in mijn buik gestoken. Eerst begon hij vreselijk tegen me te schreeuwen. Toen moest hij lachen. [de verdachte] ging naar de deur toe en toen kwam hij terug en toen heeft hij het gedaan. Hij had de hele tijd dat mes vast, ook toen hij aan het schreeuwen was.
2.
De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 8 oktober 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
U, voorzitter, houdt mij voor dat ik volgens de beschuldiging op 26 februari 2024 te Sassenheim [slachtoffer] met een vleesmes in haar buik zou hebben gestoken. Dat klopt. [slachtoffer] was in het kantoor. Ik was boos en geïrriteerd door wat er tussen ons gebeurde. Ik heb haar gewaarschuwd. Toen zei ze “fuck you”. Toen draaide ik mij om naar haar, toen moest zij lachen en toen moet ik haar neergestoken hebben. Ik heb dat gedaan, want ik was de enige daar met een mes.
3.
Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, opgemaakt op 26 februari 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 33):
P: Hoe zag het mes eruit dat je had gebruikt?
V: Rechte 12. Die is 12 centimeter. Dat is een vlijmscherp mes zonder kartels.
4.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , opgemaakt op 26 februari 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 71 t/m 72):
Ik was aan het werk bij vleesbedrijf [bedrijfsnaam] in Sassenheim. [slachtoffer] kwam haar telefoon opladen in het kantoor. Dertig seconden later kwam een man het kantoor binnen. Ik zag aan zijn gezicht dat hij boos was. Ik zag dat hij een beweging maakte alsof hij wegging. Zij gaf een glimlach en toen draaide hij zich weer om. Hij kwam dichter bij haar. Hij ging op haar insteken met het mes dat hij in zijn hand had. Hij stak haar één keer. Hij raakte haar in het midden van haar buik.
5.
Een geschrift, te weten “Letselbeschrijving [slachtoffer] ”, opgemaakt door A.M. de Booij-Fuite (forensisch arts KNMG) op 19 juni 2024, inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 369 t/m 370):
Er was sprake van een steekverwonding van de buik waarbij, in verband met een bloeding en letsel aan de darmen, tweemaal operatief ingrijpen nodig was. Bij het onder narcose brengen is zij gereanimeerd. Bij het operatief ingrijpen deden zich meerdere complicaties voor: een darmafsluiting, een buikvliesontsteking en een littekenbreuk, waarvoor opnieuw operatief ingrijpen nodig was.
Steken met een mes in de buik heeft een aanmerkelijk risico op het veroorzaken van acuut levensbedreigend letsel. Op korte termijn ontstaat onder andere het risico op een bloeding vanuit een bloedvat of een orgaan en daarmee risico op overlijden.
3.5.
Bewijsoverweging
Voor bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde moet komen vast te staan dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte – ogenschijnlijk in reactie op het lachen van het slachtoffer – met een scherp vleesmes met een lemmet van twaalf centimeter in zijn hand op het slachtoffer is afgelopen en haar daarmee in haar buik heeft gestoken. Daarmee heeft de verdachte een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer in het leven geroepen. Zoals blijkt uit de door een forensisch arts opgestelde letselbeschrijving bestond er een reëel risico op een fatale bloeding uit een bloedvat of een orgaan. Dat hij die aanmerkelijke kans in het leven riep, moet de verdachte ook hebben geweten. De rechtbank beschouwt het een feit van algemene bekendheid dat zich in de buikstreek vele (vitale) organen en bloedvaten bevinden, die door steken met een dergelijk mes kunnen worden doorboord. De gedragingen van de verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank is op dit punt niet gebleken van contra-indicaties. De stelling van de raadsman dat de verdachte in een impuls heeft gehandeld kan, wat daarvan ook zij, niet als zodanig worden aangemerkt. Het handelen van de verdachte – ook al heeft zich dat in slechts enkele seconden afgespeeld – geeft blijk van een zekere doelgerichtheid. Dat de verdachte zich het steken naar eigen zeggen niet herinnert, doet daaraan niet af.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte opzet – in voorwaardelijke zin – heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Zij acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 26 februari 2024 te Sassenheim ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven die
[slachtoffer]met een
vleesmes in de buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan de verdachte een gevangenisstraf van tussen zes maanden en drie jaren wordt opgelegd, waarvan een deel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De raadsman heeft bepleit dat het feit in verminderde mate aan de verdachte zal worden toegerekend. Hij is het niet eens met de psychiater die heeft geadviseerd het feit slechts in
lichtverminderde mate aan hem toe te rekenen. Volgens de psychiater was de verdachte bekend met de mogelijke bijwerkingen van de anabole steroïden en testosteron die hij nam, namelijk prikkelbaarheid en agressie, maar de verdachte heeft dergelijke bijwerkingen nooit gehad. Anders dan de psychiater stelt, heeft de verdachte door het nemen van die middelen dus niet zelf de verschijnselen en beperkingen van zijn psychische stoornis versterkt en verscherpt. Dit kan daarom bij de vraag naar de toerekenbaarheid niet in zijn nadeel werken.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft het slachtoffer met een vleesmes in haar buik gestoken. Dit vond plaats in een bedrijfsruimte van het vleesverwerkingsbedrijf waar zij beiden werkzaam waren. De verdachte en het slachtoffer hebben ongeveer een half jaar een relatie gehad. In de dagen vóór het incident was er onderling steeds vaker spanning en ruzie, waarna de relatie in het weekend is beëindigd. Op maandagochtend werden de verdachte en het slachtoffer op het werk weer met elkaar geconfronteerd. Op enig moment voelde de verdachte zich kennelijk zodanig gekrenkt door het slachtoffer, dat hij besloot haar met een vleesmes te steken.
De verdachte heeft een enorme inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Zij heeft ernstig letsel aan haar darmen opgelopen, waaraan zij drie keer is geopereerd. Zij is tijdens één van de operaties gereanimeerd en er zijn tal van complicaties opgetreden. Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer getraumatiseerd is. Haar leven is compleet veranderd en ze vindt het moeilijk om positief te blijven. Zo vraagt ze zich af of ze ooit nog kinderen kan krijgen en is haar vertrouwen in mensen flink verminderd. Ter terechtzitting heeft haar advocaat een indrukwekkende foto getoond van het (door het medisch ingrijpen ontstane) litteken op haar lichaam. De rechtbank heeft waargenomen dat het gaat om een litteken van circa 30 centimeter vanaf net onder het borstbeen tot aan de schaamstreek. Het is duidelijk zichtbaar dat de huid wijkt, waardoor het litteken niet mooi is geheeld en aanzienlijk breder is dan zou moeten. Het slachtoffer voelt zich daardoor niet meer vrij om bepaalde, onthullende kleding te dragen. De fysieke en psychische gevolgen voor het slachtoffer zijn al met al aanzienlijk en ingrijpend. Zij is door het gebeurde - letterlijk en figuurlijk - voor het leven getekend.
De aard en ernst van het bewezen verklaarde feit rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf weegt de rechtbank in het bijzonder ten nadele van de verdachte mee:
  • het feit dat het slachtoffer de (ex-)partner van de verdachte was en hij haar vertrouwen in hem, zoals zij in haar slachtofferverklaring heeft vermeld, ten diepste heeft beschaamd;
  • de bovengemiddelde ernst van het toegebrachte steekletsel, waaraan het slachtoffer in feite bijna is komen te overlijden;
  • de gevolgen van het gebeurde voor het slachtoffer, een en ander zoals hierboven al vermeld;
  • de omstandigheid dat de verdachte het feit heeft gepleegd te midden van omstanders en hij ook hun angst heeft aangejaagd.
Dit afwegende, rechtvaardigt het bewezen verklaarde feit in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zes en een half jaar.
Vervolgens dient te worden nagegaan of de persoon van de verdachte of zijn persoonlijke omstandigheden invloed hebben op de strafoplegging en zo ja, in welke mate.
In strafverlagende zin weegt de rechtbank de proceshouding van de verdachte mee. Hij heeft van meet af aan openheid van zaken gegeven en in die zin verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Ter terechtzitting heeft hij ervan blijk gegeven dat hij oprecht spijt heeft.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 30 april 2024. Daaruit blijkt dat hij weliswaar driemaal eerder is veroordeeld voor (andersoortige) strafbare feiten, maar ook dat dit lang geleden is. Deze omstandigheid weegt de rechtbank in strafverhogende noch -verlagende zin mee.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de rapportage Pro Justitia over de verdachte van 19 juli 2024, opgesteld door psychiater dr. B.A. Blansjaar en diens schriftelijke bericht van 17 augustus 2024 aan de rechter-commissaris. De psychiater concludeert dat bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis in de vorm van een aandachtsdeficiëntie- en/of hyperactiviteitsstoornis met een overwegend hyperactief impulsief beeld. De verschijnselen overlappen deels met cluster B-persoonlijkheidstrekken. Ten tijde van het bewezen verklaarde gebruikte de verdachte anabole steroïden en testosteron. De verdachte was bekend met de mogelijke bijwerkingen van deze middelen, te weten (een toename van) prikkelbaarheid en agressie. Doordat de verdachte zichzelf deze middelen toediende in de periode waarin het strafbare feit is gepleegd, waren de verschijnselen en beperkingen van de psychische stoornis waarschijnlijk in versterkte en verscherpte mate aanwezig ten tijde van het bewezenverklaarde. De psychiater adviseert het bewezen verklaarde om die reden in licht verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de psychiater gedragen worden door zijn bevindingen. Zij overweegt in reactie op hetgeen de raadsman over de toerekenbaarheid heeft aangevoerd, dat niet relevant is dat de verdachte stelt dat hij niet eerder iets heeft gemerkt van bijwerkingen van de anabole steroïden en testosteron. Het gaat erom dat hij bekend was met de mogelijke effecten daarvan - hetgeen hij ter terechtzitting heeft beaamd - maar de middelen desondanks tot zich nam. De psychiater vindt het waarschijnlijk dat die middelen de verschijnselen van zijn psychische stoornis ten tijde van het bewezen verklaarde versterkten en verscherpten. De verdachte heeft dat naar het oordeel van de rechtbank dus aan zichzelf te wijten. Dat betekent dat zij de psychiater volgt in zijn conclusie en dat zij de verdachte het gebeurde niet in verminderde mate, maar in licht verminderde mate toerekent.
Het voorgaande brengt in dit geval mee dat de gevangenisstraf die de rechtbank tot uitgangspunt had genomen, met zes maanden wordt verlaagd. De rechtbank acht dus een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1.
De vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 19.326,57, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade en immateriële schade.
De gevorderde materiële schade bestaat uit:
(i) daggeldvergoeding ziekenhuis € 630,00
(ii) reiskostenvergoeding moeder € 2.206,23
(iii) reiskostenvergoeding slachtoffer € 121,99
(iv) factuur opvragen medische stukken LUMC € 22,50
(v) verlies arbeidsvermogen € 2.804,88
(vi) opnemen vakantiedagen afspraken/zittingen € 540,97
(vii) toekomstige kosten (fysieke en psychische schade) € 3.000,00.
De benadeelde partij vordert daarnaast een bedrag van € 10.000,00 aan smartengeld.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de vordering tot schadevergoeding volledig zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente, en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsman alleen verweer gevoerd over de posten (ii), (v) en (vii). Hij heeft kort gezegd het volgende betoogd.
De moeder van het slachtoffer is vijfmaal naar Nederland gekomen om het slachtoffer te ondersteunen. De raadsman betwijfelt of dat alle keren noodzakelijk is geweest. Hij stelt voor het toe te wijzen bedrag te matigen tot de helft, zijnde afgerond € 1.103,00.
Het slachtoffer had als uitzendkracht een arbeidscontract en had daarmee waarschijnlijk recht op doorbetaling van loon via het UWV. In dat geval had zij dat zelf kunnen en moeten aanvragen. Omdat daarover te veel onduidelijkheid bestaat, moet de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
De uiteindelijke fysieke en psychische schade is op dit moment nog onzeker en onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij moet in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover deze ziet op toekomstige schade.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de schade naar billijkheid kan worden vastgesteld op een bedrag van € 7.000,00, met niet-ontvankelijkverklaring voor het overige.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Reiskosten moeder (post ii)Deze schadepost ziet op de kosten die de moeder van de benadeelde partij heeft gemaakt om vanuit haar woonplaats in Tsjechië naar Nederland te reizen. Het betreft vijf reizen, die volgens de toelichting op de vordering zijn gemaakt om de benadeelde partij tot steun te zijn bij haar herstel en bij rechtszittingen. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hier om verplaatste schade als bedoeld in artikel 6:107, eerste lid, onder a, van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank acht het redelijk dat deze schade ten laste van de verdachte komt. Zij neemt daartoe in aanmerking dat de benadeelde partij – door toedoen van de verdachte – levensbedreigend gewond is geraakt en is getraumatiseerd. Dit alles terwijl zij als 24-jarige zonder enige familie verbleef in een land waarvan zij de taal niet sprak. Bezien tegen die achtergrond acht de rechtbank het gerechtvaardigd dat de moeder van de benadeelde partij vijfmaal is overgekomen om haar dochter te ondersteunen.
Verlies van arbeidsvermogen (post v)
Uit de door de benadeelde partij ter onderbouwing ingediende stukken blijkt dat zij enkele weken niet heeft kunnen werken omdat zij moest herstellen van het haar door de verdachte toegebrachte letsel. Hierdoor is zij een bedrag van € 2.804,88 aan inkomsten misgelopen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte aansprakelijk is voor deze, door hem veroorzaakte schade. Daaraan kan niet afdoen dat de benadeelde partij als uitzendkracht mogelijk recht zou hebben gehad op een uitkering wegens ziekte, indien die door of namens haar bij het UWV zou zijn aangevraagd. De rechtbank volgt de advocaat van de benadeelde partij in haar betoog op dit punt, kort gezegd inhoudend dat dit laatste, gelet op de ernst van het gebeurde en de plotselinge, ingrijpende gevolgen voor haar persoonlijke leven, redelijkerwijs niet van haar kon worden verlangd.
Toekomstige kosten (post vii)
De rechtbank zal de benadeelde partij in deze schadepost niet-ontvankelijk verklaren, aangezien het intreden van toekomstige schade op dit moment onzeker is en niet is onderbouwd.
Overige posten
De schade vermeld onder de posten (i), (iii), (iv) en (vi) vormt rechtstreekse schade, is voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist en komt dus voor vergoeding in aanmerking.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde. De benadeelde partij heeft ernstig lichamelijk letsel opgelopen. Zij heeft een groot en ontsierend litteken op haar buik. Bij haar is de diagnose PTSS gesteld. Zij is aangemeld voor traumabehandeling. Gelet hierop acht de rechtbank het gevraagde bedrag van € 10.000,- zonder meer billijk.
Slotsom
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 16.326,57.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 26 februari 2024, nu deze datum niet is betwist.
Nu de vordering grotendeels wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit wordt veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 16.326,57, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 februari 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van de benadeelde partij.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6. bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 16.326,57 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 februari 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 16.326,57 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 februari 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van
116 dagen, waarbij het toepassen van gijzeling de verdachte niet ontslaat van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. B.W. Mulder, voorzitter,
mr. W.R. van Hattum, rechter,
mr. A. van Welie, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Veltink, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 oktober 2024.