ECLI:NL:RBDHA:2024:17020

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
NL22.7738
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake asielaanvraag van een Zuid-Soedanese eiser met vrees voor gedwongen rekrutering en geweld door familie

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 21 oktober 2024, wordt de asielaanvraag van een Zuid-Soedanese eiser behandeld. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, de minister van Asiel en Migratie, niet ten onrechte de door eiser gestelde problemen in Zuid-Soedan ongeloofwaardig heeft bevonden. Echter, de rechtbank constateert dat verweerder onvoldoende heeft toegelicht waarom de vrees van eiser voor gedwongen rekrutering niet reëel zou zijn, vooral gezien de door eiser overgelegde landeninformatie. De rechtbank wijst erop dat verweerder de persoonlijke omstandigheden van eiser niet adequaat heeft meegenomen in zijn beoordeling. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om de motiveringsgebreken te herstellen.

Eiser, geboren in 1998, heeft op 10 september 2021 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij verklaart te zijn gevlucht vanwege bedreigingen van de familie van een man met wie zijn vrouw eerder was beloofd. Eiser heeft meerdere aanvallen overleefd en vreest voor zijn leven en gedwongen rekrutering door strijdende partijen in Zuid-Soedan. De rechtbank benadrukt dat de beoordeling van de geloofwaardigheid van asielzoekers niet alleen op objectieve feiten gebaseerd kan zijn, maar ook op de subjectieve vrees van de eiser. De rechtbank concludeert dat de verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake zou zijn van een 15c-situatie, waarbij de eiser een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Zuid-Soedan. De rechtbank stelt dat de asielprocedure van eiser al lange tijd loopt en dat het herstel van de motivering van het bestreden besluit noodzakelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.7738

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Luijendijk),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. A.N. Sap).

Procesverloop

Met het besluit van 25 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft op 2 mei 2022 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 30 mei 2022 heeft hij beroepsgronden ingediend en op 2 september 2024 heeft hij deze aangevuld.
Verweerder heeft op 16 februari 2024 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, N.B. Tut (als tolk) en de gemachtigde van eiser. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.

Besluitvorming

Het asielrelaas
1. Eiser heeft de Zuid-Soedanese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1998. Hij heeft op 10 september 2021 een asielaanvraag ingediend.
1.1.
Eiser legt aan zijn asielaanvraag – samengevat – het volgende ten grondslag. Eiser verklaart uit Zuid-Soedan te zijn gevlucht vanwege problemen met de familie van [persoon A] . [persoon A] , een oudere man van ongeveer 60-70 jaar, wilde met [persoon B] trouwen. De familie van [persoon A] nam hierover contact op met de familie van [persoon B] , waarna toestemming voor het huwelijk volgde. Omdat [persoon B] niet met [persoon A] wilde trouwen, zag haar familie uiteindelijk af van het huwelijk. Eiser trouwde vervolgens in maart 2018 met [persoon B] , zonder te weten dat zij eerder was beloofd aan [persoon A] . De familie van [persoon A] zag dat als een belediging. Toen eiser in april 2018 met zijn oom en neef aan het baden was bij een rivier, werden zij door zes mannen met kalasjnikovs aangevallen. Bij die beschieting zijn eisers oom en neef om het leven gekomen. Eiser wist pas achteraf dat het familieleden van [persoon A] waren die hen beschoten. In mei 2018 is eiser opnieuw door de familie van [persoon A] aangevallen. Ditmaal beschoot de familie van [persoon A] eisers huis, waarbij eisers neefje van 12 jaar in zijn been werd geraakt. Omdat eiser wist dat de beschietingen op hem waren gericht en hij wilde voorkomen dat er nog meer slachtoffers zouden vallen, is hij in juni 2018 gevlucht naar Khartoem in Soedan. In augustus 2018 is eiser in Khartoem bij een busstation nogmaals aangevallen door de familie van [persoon A] . Hierbij is hij met een steen op zijn hoofd geraakt, met een groot mes in zijn arm gestoken en met een stok op zijn hand geslagen. Eiser rende weg en werd gered door een man die zijn autodeur voor hem opende en hem vervolgens naar het ziekenhuis bracht. Eiser besloot daarna om ook Soedan te verlaten. In 2021 heeft de familie van [persoon A] eisers moeder en [persoon B] aangevallen, waardoor [persoon B] in het ziekenhuis is beland. Eiser vreest dat de familie van [persoon A] hem nog altijd wil doden vanwege het huwelijk met [persoon B] , zodat [persoon B] weduwe wordt en huwbaar is. Daarnaast heeft eiser aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij vreest gedwongen te worden gerekruteerd door een van de strijdende partijen en dat de algemene veiligheidssituatie in Zuid-Soedan slecht is. Eiser heeft meerdere keren meegemaakt dat mannen uit zijn dorp gedwongen werden gerekruteerd.
Het bestreden besluit
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- eiser heeft problemen ondervonden in Zuid-Soedan vanwege de familie van [persoon A] (element 2); en
- eiser “wordt momenteel gezocht voor de dienstplicht” (element 3).
2.1.
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Element 2 en 3 acht verweerder evenwel niet geloofwaardig. Volgens verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade vanwege de algemene veiligheidssituatie in Zuid-Soedan (artikel 15, onderdeel c, van Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn)). Er is volgens verweerder geen reden om eiser een vergunning te verlenen op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000.

Beoordeling door de rechtbank

De problemen met de familie van [persoon A]
3. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte het tweede relevante element niet geloofwaardig acht. Eiser wijst op werkinstructie 2014/10 – integrale geloofwaardigheidsbeoordeling – waaruit (onder meer) volgt: “
De beoordelend ambtenaar dient een subjectieve invulling te vermijden en er op bedacht te zijn dat er nu eenmaal bijna nooit zekerheid zal zijn over de juistheid van de verklaringen van de asielzoekers. Dat laatste is ook niet nodig, omdat de vreemdeling niet hoeft te bewijzen wat hem overkomen is maar zijn vrees voor vervolging of behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM aannemelijk moet maken.” Eiser meent dat verweerder hieraan niet heeft voldaan en stelt zich op het standpunt dat verweerder slechts vanuit het referentiekader van de IND en niet objectief heeft beoordeeld of de moordaanslagen van de familie van [persoon A] aannemelijk zijn. Volgens eiser heeft verweerder ook onvoldoende objectieve informatie ten aanzien van Zuid-Soedan betrokken bij zijn geloofwaardigheidsbeoordeling. Uit de door eiser overgelegde informatie volgt dat gewapend geweld in Zuid-Soedan aan de orde van de dag is en zijn asielrelaas past in dat patroon.
3.1.
Verweerder vindt de verklaringen van eiser over de aanvallen van de familie van [persoon A] niet aannemelijk, hoewel deze gebeurtenissen volgens verweerder niet volstrekt onmogelijk zijn. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig acht dat eiser tot twee keer toe op wonderbaarlijke wijze aan een aanslag is ontkomen.
Eiser verklaarde in het nader gehoor (NG, p. 5) het volgende:“
Op het moment dat wij uit de rivier wilden komen om ons aan te kleden, hebben zij het vuur geopend en ons beschoten. Op dat moment hadden ze mijn oom, [persoon C] , geraakt. Ze hadden hem in zijn borstkas geraakt. Hij was meteen dood. […] We gingen vluchten en renden weg. Mijn neef werd in beide benen geraakt. Ik rende door, naar ons huis. Ze renden mij achterna. Ze kwamen mijn neef die al was beschoten in zijn benen achterna. Ze hebben hem gedood. De dorpelingen (…) hoorden schoten van de geweren […] Toen de mannen zagen dat de dorpelingen naar buiten kwamen, renden ze weg.” Verweerder vindt het niet ten onrechte niet aannemelijk dat zes met kalasjnikovs bewapende mannen die het op eiser gemunt hebben er wel in slagen om twee familieleden van eiser te doden, maar dat eiser (die ongewapend uit een rivier kwam toen het vuur werd geopend) niet is gedood en zelfs niet eens is geraakt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het van een grote mate van toevalligheid getuigt dat eiser volgens zijn verklaringen ook in Khartoem aan een overmacht van gewapende aanvallers is ontkomen. Verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat de verklaringen van eiser over zijn ontsnapping in Khartoem ook verder niet overtuigen. Eiser raakte kort buiten bewustzijn toen hij met een steen door een van de mannen op zijn hoofd werd geraakt. Vervolgens is eiser met een mes in zijn arm gestoken (wat niet anders kan betekenen dan dat in elk geval deze achtervolger eiser zeer dicht was genaderd) en met een stok op zijn hand geslagen. Daarna wist eiser toch overeind te komen, weg te rennen en al zijn achtervolgers voor te blijven, hoewel hij gewond was. Het is uitermate toevallig dat er vervolgens een man kwam aanrijden die een autodeur voor eiser opende, waarna eiser instapte en de auto wegreed. De toelichting van eiser ter zitting en zijn stelling dat adrenaline in een noodsituatie bovennatuurlijke krachten kan opwekken, leiden niet tot een andere conclusie.
Niet kan worden gezegd dat verweerders standpunt dat de ontsnappingen ongeloofwaardig zijn uitsluitend subjectief is en niet gevolgd kan worden. Ook het feit dat in Zuid-Soedan sprake is van willekeurig geweld, maakt de verklaringen van eiser over zijn ontsnapping aan twee aanslagen nog niet geloofwaardig. Hetzelfde geldt voor de verwondingen van eiser.
Verder heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser na de aanslag op zijn huis nog een maand heeft gewacht voordat hij vertrok. Eiser voert hierover aan dat een vlucht zorgvuldig moet worden voorbereid, dat hij steeds ging schuilen en tijdens de zitting heeft eiser het gehad over de vraag of de wegen begaanbaar zouden zijn. Hiermee wordt echter niet duidelijk waarom eiser, die niet wilde dat er nog meer slachtoffers zouden vallen, na de tweede aanslag nog een maand in zijn dorp is gebleven.
Op grond van deze tegenwerpingen, in samenhang bezien, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de gestelde problemen met de familie van [persoon A] ongeloofwaardig zijn.
3.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Gedwongen rekrutering
4. Eiser betoogt verder dat verweerder zijn vrees voor gedwongen rekrutering ten onrechte niet geloofwaardig acht. Ter onderbouwing stelt eiser dat hij niet tegenstrijdig heeft verklaard, maar juist samenhangend. Hij werd in het verleden nog te jong geacht om te worden gerekruteerd en werd daarom toen niet meegenomen, maar dat zal nu wel gebeuren.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat de door verweerder gebruikte omschrijving van dit relevante element, namelijk dat eiser wordt gezocht voor de dienstplicht, de lading van eisers verklaringen niet helemaal dekt. Eiser vreest namelijk niet alleen dat het regeringsleger hem zal dwingen in dienst te gaan, maar hij vreest meer in het algemeen dat hij door een gewapende groepering – dat kunnen dus ook rebellen zijn – gedwongen zal worden gerekruteerd.
4.2.
De rechtbank overweegt dat eiser heeft verklaard over een rekruteringsgebeurtenis in 2013. Verweerder heeft eisers verklaringen in dit kader wisselend geacht. Eiser heeft onder meer verklaard:
“Ze hadden mij niet kunnen vinden […] Als je dat hoort [schieten], kun je rennen en schuilen. Zo heb ik dat steeds gedaan”en
“Als je het weet dat ze er zijn, kun je schuilen. Ik denk niet dat ze mij zouden meenemen. Maar ze letten niet op leeftijd, alleen op postuur”(p. 21 en 22 NG). Verweerder acht deze verklaringen wisselend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit standpunt onvoldoende gemotiveerd, want zoals eiser terecht heeft aangevoerd kunnen deze verklaringen naast elkaar bestaan. Verweerder wijst er op zichzelf terecht op dat eiser niet gericht werd gezocht en dat hij ook niet is opgeroepen. Dat is echter niet zonder meer bepalend voor wat er na terugkeer kan gebeuren, ook omdat eiser inmiddels een aantal jaren ouder is. Verweerder heeft onvoldoende toegelicht waarom eiser, ondanks de door hem overgelegde landeninformatie, geen gegronde vrees zou hebben voor gedwongen rekrutering. Hoewel een vredesakkoord is ondertekend in 2018 in Zuid-Soedan en de gevechten zouden zijn verminderd, blijkt uit de door eiser overgelegde informatie (bijvoorbeeld de brief van VWN van 24 maart 2022) dat geweld in Zuid-Soedan nog steeds veel voorkomt. De door verweerder aangehaalde bron van 25 februari 2022 van International Crisis Group, ‘South Sudan’s Splintered Opposition: Preventing More Conflict’, bevat weinig informatie over gedwongen rekruteringen en beschrijft de situatie in Zuid-Soedan als “
careening toward still more crisis”. Eiser heeft er in zijn aanvullende beroepsgronden van 2 september 2024 onder vermelding van verschillende bronnen op gewezen dat nog altijd meldingen worden gemaakt van gedwongen rekrutering in Zuid-Soedan. Verweerder heeft gelet op die informatie onvoldoende toegelicht waarom eisers vrees voor gedwongen rekrutering niet reëel is.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt.
Veiligheidssituatie in Zuid-Soedan
5. Eiser betoogt dat hij op grond van de algemene veiligheidssituatie in Zuid-Soedan, in combinatie met zijn individuele omstandigheden – hij is een jongvolwassen man van Nuer-afkomst, hij werd reeds vervolgd door soldaten (namelijk militairen uit de familie van [persoon A] ) en hij vreest voor gedwongen rekrutering – een reëel risico loopt op ernstige schade (artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn; hierna 15c-situatie). Naast het feit dat gedwongen rekrutering nog steeds plaats vindt – zoals uit openbare bronnen blijkt, zie ook onder 4.2 – wijst eiser ter onderbouwing van zijn beroep op de algemene situatie op de brief van VWN van 24 maart 2022, waaruit blijkt dat sprake is van willekeurig geweld en straffeloosheid. Ook wijst eiser op twee oproepen van de UN Refugee Agency (UNHCR) om Zuid-Soedanese onderdanen naar geen enkel deel van het land gedwongen terug te laten keren. Eiser meent dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen aanleiding was om – in het algemeen of ten aanzien van hem persoonlijk – uit te gaan van een 15c-situatie.
5.1.
Het standpunt van verweerder is dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Zuid-Soedan een reëel risico op ernstige schade loopt. Een beroep op de algemene situatie in het land acht verweerder hiervoor niet voldoende. In het verweerschrift heeft verweerder dit standpunt nader gemotiveerd. Daarin heeft hij aan de hand van – onder meer – het aantal burgerslachtoffers en de intensiteit van geweldsincidenten, afgezet tegen het totaal aantal bewoners, het aantal ontheemden, de Zuid-Soedanese veiligheidsstructuur en de humanitaire situatie, geconcludeerd dat in Zuid-Soedan geen sprake is van een 15c-situatie. Verweerder heeft verder gesteld dat uit de algemene bronnen die eiser heeft overgelegd niet is gebleken dat er aanwijzingen bestaan dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij meent dat op dit moment in Zuid-Soedan, ondanks dat de situatie zeer zorgelijk is, geen sprake is van een 15c-situatie. Hierbij is van belang dat verweerder de landeninformatie waar eiser een beroep op heeft gedaan, zoals de brieven van VWN van 24 maart 2022 en 26 augustus 2024 en oproepen van de UNHCR om Zuid-Soedanese onderdanen niet gedwongen terug te laten keren, niet kenbaar bij zijn afweging heeft betrokken. Ondanks dat verweerder niet gehouden is om bijvoorbeeld een advies van de UNHCR over te nemen, is het de rechtbank onduidelijk waarom verweerder meent dat het lage(re) aantal dodelijke burgerslachtoffers ten opzichte van de jaren betekent dat in Zuid-Soedan geen sprake is van een uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld. Verweerder benoemt een aantal ‘minieme lichtpuntjes’, waaronder de implementatie van het vredesakkoord door de Zuid-Soedanese regering en het af en toe sturen van het leger naar sterk conflictueuze gebieden, maar de betekenis van deze ontwikkelingen wordt in het UNHCR-rapport van mei 2024 – Position on Returns to South Sudan – sterk gerelativeerd. “
The impact of these changes on the ground are not uniformly witnessed across the country and the feasibility of return under conditions of safety and dignity remains elusive.” Zuid-Soedan is volgens de door verweerder aangehaalde organisatie Fund for Peace de op twee na meest fragiele staat ter wereld. Hoewel verweerder erkent dat Zuid-Soedan een fragiele staat is, geeft hij geen deugdelijke motivering waarom dit, in samenhang met alle relevante omstandigheden, niet voldoende is om tot de conclusie te komen dat er sprake is van een 15c-situatie. Verweerder erkent eveneens dat het aantal ontheemden in Zuid-Soedan aanzienlijk is, maar hij relativeert deze cijfers door te wijzen op het feit dat veel van deze mensen al tien jaar ontheemd zijn. Hierdoor zouden de aantallen ontheemden minder geschikt zijn als indicatie voor de huidige veiligheidssituatie. De rechtbank vindt deze redenering niet overtuigend. Het UNHCR-rapport van mei 2024 vermeldt: “
There are over 2 million internally displaced persons (IDPS) in South Sudan [1.1. million due to conflict, 900.000 due to disasters]. Between 2016 and April 2023, the [IOM] documented 1.696,633 IDP returns within South Sudan. IDPs face challenges in returning to their areas of origin including due to the security situation, the destruction of property and lack of access to basic services”en
“the rate of food insecurity is higher than during the 2013 and 2016 conflicts. In general, humanitarian needs remain high as a result of conflict, flooding, an under-resourced humanitarian response and population movements due to the conflicts in Sudan.” Gelet op alle door eiser verstrekte informatie kan verweerder zich niet beperken tot de enkele stelling dat niet blijkt dat humanitaire hulp – voor zover deze al zijn doel bereikt – doelbewust en op grote schaal wordt gehinderd en dat dit hinderen als oorlogswapen zou worden ingezet. De beroepsgrond slaagt.
5.3.
Verder heeft verweerder gesteld dat eiser, door slechts te verwijzen naar algemene bronnen, niet met individuele aanwijzingen aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Als verweerder, op basis van de eerder genoemde informatie, van mening blijft dat in Zuid-Soedan geen sprake is van een uitzonderlijke mate van willekeurig geweld, dient hij ook de persoonlijke omstandigheden van eiser bij de beoordeling te betrekken, in samenhang met de veiligheidssituatie in Zuid-Soedan. Verweerder dient in te gaan op de door eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn stelling dat hij niet kan terugkeren naar zijn eigen dorp en dus ontheemd is, zijn vrees voor gedwongen rekrutering en het feit dat hij tot de Nuer-stam behoort, die volgens eiser geen bescherming geniet van de overheid en een minderheid vormt in Zuid-Soedan.

Tussenconclusie en geschilbeslechting

6. Gelet op wat onder 4.2, 5.2 en 5.3 is overwogen heeft verweerder het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd. Het bestreden besluit is dus genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.1.
Op grond van artikel 8:41a van de Awb beslecht de rechtbank het haar voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen, gelet op het volgende.
6.2.
De rechtbank acht het van belang dat de asielprocedure van eiser al lang loopt en dat het herstel betrekking heeft op twee elkaar gedeeltelijk overlappende onderdelen van het asielrelaas (vrees voor gedwongen rekrutering en het beroep op artikel 15c). Dat herstellen dient te gebeuren met een aanvullend besluit met inachtneming van deze tussenuitspraak. In dat besluit dient verweerder hetzij de afwijzing van de aanvraag van eiser alsnog deugdelijk te motiveren, hetzij de aanvraag alsnog in te willigen. Het staat verweerder vrij om eiser voorafgaand aan het nemen van een aanvullend besluit opnieuw te horen.
6.3.
De termijn waarbinnen verweerder de gebreken dient te herstellen, is afhankelijk van het nader onderzoek dat hij wil verrichten. Als verweerder na deze tussenuitspraak concludeert dat een aanvullend gehoor niet nodig is, wordt van hem verwacht dat hij binnen zes weken na de datum van deze uitspraak een aanvullend besluit neemt. Als verweerder een aanvullend gehoor wel nodig vindt, moet verweerder binnen tien weken na de datum van deze uitspraak een aanvullend besluit nemen. Eiser moet in dat geval de gelegenheid worden geboden om correcties en aanvullingen op het rapport van het aanvullend gehoor in te brengen. Na ontvangst van het aanvullende besluit bepaalt de rechtbank hoe de procedure wordt voortgezet. Dat is uiteraard sterk afhankelijk van de vraag of het nieuwe besluit voor eiser positief of negatief is.
6.4.
Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen binnen twee weken meedelen aan de rechtbank.
6.5.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid de gebreken in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op, indien hij van deze gelegenheid geen gebruik maakt, dit binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak schriftelijk kenbaar te maken;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Feijtel, griffier.
De tussenuitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.