ECLI:NL:RBDHA:2024:16934

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.23362
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Oegandese verpleegster wegens tegenstrijdige verklaringen en onvoldoende bewijs van vervolging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiseres, een Oegandese verpleegster, tegen de afwijzing van haar asielaanvraag beoordeeld. Eiseres diende op 5 juni 2023 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister op 30 mei 2024 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 2 september 2024 behandeld, waarbij zowel eiseres als haar gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiseres heeft verklaard dat zij vanwege haar hulp aan homoseksuele studenten in Oeganda vreest voor arrestatie en mishandeling. De minister heeft echter de identiteit en herkomst van eiseres geloofwaardig geacht, maar twijfelt aan de geloofwaardigheid van haar verklaringen over de problemen die zij zou hebben ondervonden. De rechtbank wijst op tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiseres en de gegevens in haar visumdossier, wat de minister ertoe heeft gebracht haar aanvraag af te wijzen.

Eiseres heeft aangevoerd dat de besluitvorming onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat zij niet tijdig toegang heeft gekregen tot haar visumdossier. De rechtbank oordeelt echter dat de minister voldoende gelegenheid heeft geboden om te reageren op het visumdossier en dat de besluitvorming niet onzorgvuldig is. De rechtbank concludeert dat eiseres niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en dat er geen reëel risico op ernstige schade bij uitzetting is aangetoond. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.23362

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Eiseres heeft op 5 juni 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 30 mei 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 2 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, haar gemachtigde en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiseres legt aan haar asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiseres heeft de Oegandese nationaliteit en zij is geboren op [geboortedatum] 1983. Zij werkte sinds 2015 als verpleegster in [ziekenhuis] in [plaats 1]. Op 4 januari 2023 bezocht zij een school, om scholieren informatie te geven over hygiëne en gezondheid. Na haar praatje kwamen twee studenten naar haar toe. Zij hadden gehoord dat eiseres eerder een student van een andere school had geholpen. Ze vertelden eiseres dat ze homoseksueel waren en dat ze hulp nodig hadden bij het krijgen van medicijnen vanwege aambeien en een infectie. Zij zijn afgeluisterd door een andere student, die de directeur van de school waarschuwde. De directeur heeft de baas van eiseres gebeld. Op 5 januari 2023 heeft hij haar ontslagen. Van haar huisbaas en van een bevriende arts hoorde zij dat de politie in burger naar haar op zoek waren geweest bij haar huis en bij het ziekenhuis. Op 7 januari 2023 is eiseres vertrokken naar [plaats 2], waar zij bij een vriendin kon verblijven. Toen zij daar verbleef, kreeg zij het nieuws dat haar aanvraag voor een visum kort verblijf, bij haar zus in Nederland, was ingewilligd. Zij heeft het visum opgehaald en zij heeft op 16 januari 2023 Oeganda verlaten. Zij vreest bij terugkeer gearresteerd en mishandeld te worden door de Oegandese autoriteiten, omdat zij homoseksuelen heeft geholpen en omdat zij ervan verdacht wordt lesbisch te zijn.
Het bestreden besluit
5. De minister heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig geacht. De minister volgt ook dat eiseres gewerkt heeft als verpleegster bij [ziekenhuis], maar acht niet geloofwaardig dat zij problemen heeft ondervonden omdat zij homoseksuele studenten zou hebben geholpen. De minister werpt - onder meer - tegen dat haar verklaringen niet overeenkomen met de gegevens uit het visumdossier. Zo is de ontslagbrief van eiseres gedateerd op 5 januari 2023, maar heeft zij in haar visumdossier een aanbevelingsbrief overgelegd van 31 januari 2023, van dezelfde werkgever. De minister acht dit tegenstrijdig. Ook de genoemde data van uitreis zijn tegenstrijdig met het visumdossier. In het aanmeldgehoor heeft eiseres verklaard dat zij op 22 februari 2023 is uitgereisd, in het nader gehoor heeft zij verklaard dat zij eigenlijk 16 januari 2023 bedoelde. Maar uit het visumdossier blijkt dat zij het visum op 14 februari 2023 heeft verkregen. Zij kan dus niet voor die tijd zijn uitgereisd.
5.1.
Over het geloofwaardig geachte element stelt de minister zich op het standpunt dat eiseres niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en dat ook niet aannemelijk is dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade.
Is het besluit onzorgvuldig tot stand gekomen?
6. Eiseres voert aan dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Eiseres heeft de minister al in de correcties en aanvullingen op het aanmeldgehoor op 17 oktober 2023, verzocht om haar visumdossier te overleggen. De minister heeft het visumdossier echter pas op 29 mei 2024 aan eiseres opgestuurd. Gemachtigde van eiseres had al een zienswijze ingediend en was niet in de gelegenheid nog een aanvullende zienswijze in te dienen als reactie op het visumdossier.
6.1.
De rechtbank overweegt als volgt. De minister had het visumdossier eerder kunnen overleggen, gezien eiseres hier al op 17 oktober 2023 voor het eerst om heeft gevraagd en de minister het dossier uiteindelijk pas op 29 mei 2024 heeft opgestuurd. De rechtbank is echter van oordeel dat dit de besluitvorming niet onzorgvuldig maakt. Ten eerste omdat de gemachtigde van eiseres volgens afspraak op 29 mei 2024 kon reageren op het op 28 mei 2024 uitgebrachte voornemen. Op 29 mei 2024 voor 10:00 uur ‘s ochtends is het visumdossier aan de gemachtigde van eiseres opgestuurd. Gemachtigde is dus in de gelegenheid gesteld om te reageren op het visumdossier, maar heeft hier geen gebruik van gemaakt. Dat hij al vóórdat het visumdossier om 10:00 uur naar hem was opgestuurd zijn zienswijze had ingediend en niet in de gelegenheid was om een aanvulling in te dienen, maakt dat niet anders. Dat komt voor zijn risico. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat de gemachtigde van eiseres na het ontvangen van het visumdossier, om uitstel heeft gevraagd om hierop te reageren. Daarnaast gaat het in het visumdossier grotendeels om stukken die eiseres zelf heeft overgelegd en bij haar bekend zouden moeten zijn. Het is immers ook aan eiseres om haar asielrelaas aannemelijk te maken. Het betoog slaagt niet.
Had de minister eiseres in het gehoor moeten confronteren met tegenstrijdigheden tussen het visumdossier en haar verklaringen?
7. Eiseres voert aan dat de minister haar op grond van artikel 3.113, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) tijdens de gehoren had moeten confronteren met de verschillen tussen haar verklaringen en de gegevens in haar visumdossier. In dit verband wijst eiseres op diverse uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen [2] en zittingsplaats Roermond [3] . Dit geldt te meer omdat dat eiseres, in tegenstelling tot de minister, niet beschikte over het visumdossier ten tijde van het nader gehoor. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres toegelicht dat eiseres hierdoor is benadeeld, omdat zij als zij eerder was geconfronteerd met de tegenstrijdigheden, had kunnen uitleggen dat zij de verkeerde maand had genoemd en dat zij februari bedoelde in plaats van januari.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de besluitvorming niet onzorgvuldig tot stand is gekomen. Hoewel eiseres er terecht op wijst dat het op de weg van de minister had gelegen om haar te confronteren met de gegevens in het visumdossier, maakt het de besluitvorming niet onzorgvuldig dat het in dit geval niet is gebeurd. Daarbij acht de rechtbank van belang dat op meerdere momenten tijdens het gehoor en op verschillende manieren aan eiseres is gevraagd om de tijdslijn te schetsen van de problemen en haar uiteindelijke vertrek. Zo is tijdens het aanmeldgehoor aan haar gevraagd wanneer zij het visum heeft verkregen, wanneer zij het visum heeft opgehaald, wanneer zij is vertrokken uit Oeganda en wanneer zij Nederland is ingereisd [4] . Tijdens het nader gehoor zijn diverse vragen aan eiseres gesteld over de tijdslijn. Zo is aan eiseres meerdere malen in het nader gehoor gevraagd wat er op 4, 5 en 6 januari 2024 is gebeurd [5] . Ook is aan haar gevraagd op welke dag zij naar [plaats 2] is vertrokken [6] en is twee maal aan haar gevraagd op welke dag zij is vertrokken uit Oeganda [7] . Eiseres is dus meerdere malen in de gelegenheid gesteld om duidelijkheid te geven over de tijdslijn over de problemen en haar vertrek. Daar komt nog bij dat de tegenstrijdigheden zien op stukken die eiseres zelf heeft ingediend en waarvan zij op de hoogte had kunnen zijn. De rechtbank wijst er nogmaals op dat het aan eiseres is om haar asielrelaas aannemelijk te maken. Verder is eiseres over andere punten in het gehoor wel geconfronteerd met in consistenties en tegenstrijdigheden. Zo wijst de gehoorambtenaar er bijvoorbeeld op dat eiseres in eerste instantie heeft verklaard dat zij is verstoten door haar familie, terwijl zij later stelt wel contact te hebben met haar zus [8] . Ook vraagt hij waarom zij toch besloot naar de winkel te gaan en op stap te gaan, terwijl zij ondergedoken zat en gevaar liep [9] . Daarmee is eiseres conform artikel 3.113, eerste lid, van het Vb 2000 in de gelegenheid gesteld om zo volledig mogelijk de tot de staving van haar aanvraag noodzakelijke elementen aan te voeren. Tot slot is de rechtbank, anders dan eiseres stelt, van oordeel dat zij niet is benadeeld doordat zij niet geconfronteerd is met de tegenstrijdigheden tussen haar verklaringen en de gegevens uit het visumdossier. Zoals de rechtbank onder 8.1. zal bespreken, geeft de toelichting die eiseres heeft gegeven onvoldoende uitleg voor de geconstateerde tegenstrijdigheden en had het de uitkomst dus niet anders gemaakt als zij in het gehoor al was geconfronteerd met de tegenstrijdigheden. Het betoog slaagt niet.
Tegenstrijdigheden
8. Eiseres betoogt dat veel van haar tegenstrijdigheden terug te voeren zijn op een enkele vergissing van haar, namelijk dat zij zich heeft vergist in de maand waarin het asielrelaas zich afspeelde. Als overal waar eiseres over januari 2023 spreekt februari 2023 wordt gelezen, is haar relaas al grotendeels consistent en logisch. Dit verklaart ook waarom het ziekenhuis op 31 januari 2023 nog een aanbevelingsbrief in de visumprocedure afgeeft en eiseres op 5 februari 2023 ontslaat. Dat de ontslagbrief als datum 5 januari 2023 heeft, wijt eiseres aan een vergissing van het ziekenhuis. Gelet hierop heeft eiseres dus ook niet gewacht op haar visum om uit te reizen. Het visum kwam beschikbaar toen zij bij haar vriendin verbleef en toen kon zij het land verlaten.
8.1.
Het betoog slaagt niet. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat hij niet volgt dat het hier gaat om een vergissing in de maand. Eiseres heeft in het proces-verbaal van verhoor, het aanmeldgehoor en het nader gehoord namelijk consistent verklaard dat de gebeurtenissen die hebben geleid tot haar vertrek, in januari van 2023 hebben plaatsgevonden. Zij heeft dit ook niet gecorrigeerd in de correcties en aanvullingen op de gehoren of in de zienswijze. En, zoals onder 7.1. overwogen, is zij meerdere malen in de gelegenheid gesteld om de tijdslijn te schetsen maar heeft zij ook op die momenten niet gecorrigeerd dat zij februari in plaats van januari bedoelde. De uitleg van de gemachtigde van eiseres op de zitting dat de vragen in de gehoren enkel waren bedoeld als bevestiging van de volgorde van de gebeurtenissen en het dus niet zozeer de vraag betrof of het plaatsvond in januari of februari, volgt de rechtbank niet. In het gehoor is op meerdere momenten aan eiseres gevraagd of het klopt dat de gestelde gebeurtenissen op de door haar genoemde data in januari hadden plaatsgevonden, dus het had op haar weg gelegen om erop te wijzen dat het februari moest zijn. Daar komt nog bij dat eiseres met haar toelichting niet alle tegenstrijdigheden wegneemt. Zo staat in de correcties en aanvullingen bij het aanmeldgehoor dat eiseres ongeveer zes weken bij haar vriendin in [plaats 2] verbleef, van 7 januari tot 22 februari 2023. Als in plaats van 7 januari zou moeten worden uitgegaan van 7 februari, dan is geen sprake van een periode van verblijf van zes weken. Over de ontslagbrief stelt de minister niet ten onrechte dat hij niet volgt dat het een vergissing is dat hier een verkeerde datum op zou staan. De datum 5 januari 2023 staat namelijk drie keer op de brief: getypt, handgeschreven en op de stempel. Tot slot wijst de minister er terecht op dat deze verklaring van eiseres andere tegenwerpingen niet wegneemt, zoals dat zij ongerijmd en wisselend heeft verklaard over de hulp die zij verleende en over het onderduiken. Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. H.C.M. Pijnenburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.27 mei 2021, NL21.3232.
3.15 september 2022, NL21.10860 en NL21.10861.
4.Pagina 15 en 16.
5.Pagina 11 en pagina 18 van het nader gehoor.
6.Pagina 11 van het nader gehoor.
7.Pagina 11 en pagina 20 van het nader gehoor.
8.Pagina 20 van het nader gehoor.
9.Pagina 19 van het nader gehoor.