In deze zaak hebben eisers op 19 september 2023 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinsleden bij een referent. De minister van Asiel en Migratie heeft niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eisers op 30 april 2024. Op 15 mei 2024 hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De minister heeft op 30 mei 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek van eisers om vrijstelling van het griffierecht wordt toegewezen, waardoor zij geen griffierecht hoeven te betalen. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is en heeft het onderzoek zonder nadere zitting gesloten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet binnen de wettelijk vereiste termijn van 90 dagen na ontvangst van de aanvraag heeft beslist. Dit betekent dat het beroep van eisers kennelijk gegrond is. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken waarin het 'first in first out'-principe is toegepast, wat inhoudt dat aanvragen in volgorde van binnenkomst worden behandeld. De minister heeft aangegeven dat de aanvraag van eisers in april 2025 in behandeling kan worden genomen, wat betekent dat er vóór 30 juni 2025 een beslissing moet worden genomen.
De rechtbank heeft de minister opgedragen om een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is de hoogte van de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de ingebrekestelling. De rechtbank heeft de minister ook veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 437,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.