ECLI:NL:RBDHA:2024:16859

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.30761
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring van Algerijnse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De minister van Asiel en Migratie had op 4 maart 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zicht op uitzetting is binnen een redelijke termijn, maar oordeelt dat de minister voldoende voortvarend handelt. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken waarin is vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het moment van het sluiten van het onderzoek. Eiser heeft aangevoerd dat hij medische klachten heeft en dat zijn detentie zwaar is, maar de rechtbank oordeelt dat deze stellingen niet voldoende onderbouwd zijn. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.30761
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. S. Jankie),
en

de Minister van Asiel en Migratie¹, (gemachtigde: M. Lorier).

Procesverloop

De minister heeft op 4 maart 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de minister een verweerschrift ingediend. Tot slot heeft eiser hierop een reactie gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1997] .
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij
1. Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 16 juli 2024 (in de zaak NL24.27563) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is binnen een redelijke termijn en dat de minister onvoldoende voortvarend handelt. Eiser zit meer dan vijf maanden in bewaring en hij heeft ook meegewerkt aan een presentatie bij de Algerijnse autoriteiten op 13 juni 2024. Er is nog steeds geen laissez passer (lp) afgegeven. Het laatste vertrekgesprek is van 9 juli 2024 en toen was er geen vertrekdatum bekend, althans eiser is hier niet van op de hoogte (gebracht). Het gaat niet goed met eiser omdat hij hartklachten heeft en veel stress ervaart in detentie. Eiser meent recht te hebben op verblijf in België waar hij bij zijn gezin kan verblijven. Nu eiser op eigen gelegenheid kan terugkeren naar België is een lichter middel passend en geboden.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Zicht op uitzetting en het voortvarendheidsvereiste
6. De rechtbank verwijst hieromtrent in de eerste plaats naar wat hierover is overwogen in de eerdere uitspraak van de rechtbank van 16 juli 2024 (in de zaak NL24.27563), rechtsoverweging 6. Daarin is reeds overwogen dat de Algerijnse autoriteiten de afgifte van een lp hebben toegezegd. In het verweerschrift van 8 augustus 2024 heeft de minister toegelicht dat deze toezegging nog steeds geldt en dat er inmiddels een vluchtdatum bekend is waarop eiser zal worden uitgezet naar Algerije, namelijk 30 augustus 2024. Dat de gegevens over eisers uitzetting op 24 juli 2024 per abuis naar een verkeerde gemachtigde zijn gezonden is slordig maar leidt niet tot het oordeel dat de bewaring onrechtmatig is. In wat eiser nu heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen zicht op eisers uitzetting is naar Algerije of dat de minister eisers uitzetting onvoldoende voortvarend ter hand neemt. De beroepsgronden slagen daarom niet.

Lichter middel

7. De rechtbank verwijst hieromtrent opnieuw naar de eerdere uitspraak van deze rechtbank van 18 april 2024 (in de zaak NL24.15754), rechtsoverweging 6. In wat eiser nu heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.

Detentiegeschiktheid

8. Voor wat eiser in dit kader heeft aangevoerd, te weten dat hij detentie als zwaar ervaart en hij hierdoor veel stress heeft en last heeft van hartklachten, verwijst de rechtbank naar de eerdere uitspraak van deze rechtbank van 13 juni 2024 (in de zaak NL24.22608), rechtsoverweging 8. De enkele stelling van eiser dat zijn medische situatie maakt dat hij niet in bewaring kan blijven, is onvoldoende voor het oordeel dat hij detentieongeschikt is. De stelling is niet met documenten onderbouwd. Evenmin zijn voor zo'n oordeel concrete
aanknopingspunten in het dossier aanwezig. In wat eiser nu heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor een ander oordeel. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Belangenafweging
9. Over wat eiser in het kader van de belangenafweging aanvoert, oordeelt de rechtbank dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor de minister aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. De beroepsgrond slaagt evenmin.
Ambtshalve toetsing
10. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 augustus 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.