ECLI:NL:RBDHA:2024:16858

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.34145
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met Algerijnse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 september 2024 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De minister van Asiel en Migratie had op 12 april 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door mr. B.A. Palm, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

De rechtbank overweegt dat de minister voldoende heeft toegelicht waarom de periode tussen de vluchtaanvraag en de verwachte vertrekdatum van eiser, 7 oktober 2024, gerechtvaardigd is. De Algerijnse autoriteiten bevestigden op 2 augustus 2024 de nationaliteit van eiser, waarna de minister een vlucht met escorts heeft aangevraagd. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de voortvarendheid van de minister in deze zaak. Eiser heeft niet actief meegewerkt aan zijn uitzetting en heeft te kennen gegeven niet terug te willen keren naar Algerije.

De rechtbank oordeelt dat er geen feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om de maatregel van bewaring op te heffen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 13 september 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.34145
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. B.A. Palm),
en

de Minister van Asiel en Migratie¹, (gemachtigde: L. Verhaegh).

Procesverloop

De minister heeft op 12 april 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de minister een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1992] .
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel
1. Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 12 juli 2024 (in de zaak NL24.26990) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Het voortvarendheidsvereiste
5. Uit de voortgangsgegevens blijkt dat de Algerijnse autoriteiten op 2 augustus 2024 eisers nationaliteit hebben bevestigd, waarna de minister op 8 augustus 2024 een vlucht met escorts heeft aangevraagd ten behoeve van eisers uitzetting naar Algerije. De minister heeft in zijn verweerschrift van 6 september 2024 toegelicht welke procedure gevolgd dient te worden voor een gedwongen uitzetting naar Algerije; de Algerijnse autoriteiten verzoeken eerst om de vluchtgegevens alvorens een laissez passer (lp) wordt verstrekt. De minister heeft in de periode van 2 tot en met 7 augustus 2024 in meer dan 150 zaken antwoorden ontvangen van de Algerijnse autoriteiten op de lp-aanvraag. In meer dan 130 zaken is de Algerijnse nationaliteit bevestigd. De antwoorden zijn - niet uniform - zowel fysiek als digitaal verstrekt, in de Franse taal, zonder v-nummers en in veel gevallen met afwijkende persoonsgegevens. Derhalve kost de verwerking van de antwoorden veel inspanning en tijd. In de zaak van eiser heeft de minister op 8 augustus 2024 de juiste persoonsgegevens in het systeem verwerkt. De verwachte vertrekdatum van eiser is 7 oktober 2024. Verder heeft de minister toegelicht dat door de vele lp-toezeggingen door de Algerijnse autoriteiten veel vluchten moeten worden gepland. Er zijn geen rechtstreekse vluchten mogelijk naar Algerije en vanwege de overstap moeten escorts mee. Per vreemdeling zijn drie escorts nodig en er kunnen maximaal twee vreemdelingen met escorts mee per vlucht. Ten slotte heeft de minister erop gewezen dat de vakantieperiode de uitzettingen verder bemoeilijkt. De rechtbank overweegt dat er geen aanleiding bestaat voor de conclusie dat deze werkwijze niet tot het gewenste resultaat zal leiden. De rechtbank is van oordeel dat de minister in het verweerschrift ook voldoende heeft toegelicht waarom er een langere periode zit tussen de vluchtaanvraag en de datum waarop eiser zal vliegen. Tot slot heeft de minister regelmatig een vertrekgesprek gevoerd met eiser, laatstelijk op 14 augustus 2024. Uit de beschikbare verslagen van de vertrekgesprekken blijkt dat eiser te kennen heeft gegeven niet terug te willen keren naar Algerije en dat hij daarom niets heeft ondernomen om zijn terugkeer naar Algerije te bespoedigen. De rechtbank benadrukt dat op eiser de rechtsplicht rust om Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer mee dat hij actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. Niet is gebleken dat eiser die medewerking verleent. Gelet op voornoemde uitzettingshandelingen, in onderlinge samenhang bezien, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Belangenafweging

6. Over wat eiser in het kader van de belangenafweging aanvoert, oordeelt de rechtbank dat er geen (nadere) feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor de minister aanleiding hadden moeten zijn om de bewaring op te heffen. De
minister heeft zijn belang bij voortduring van de maatregel van bewaring zwaarder kunnen laten wegen dan dat van eiser bij opheffing daarvan. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
Ambtshalve toetsing
7. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 september 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.