ECLI:NL:RBDHA:2024:16853

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.34901
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling en het zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 september 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, had beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die op 6 juni 2024 door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat er in beginsel zicht op uitzetting naar Algerije aanwezig is, ook voor ongedocumenteerden. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de stelling dat er geen zicht op uitzetting zou zijn en dat de minister onvoldoende voortvarend handelt, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende inspanningen heeft geleverd om de uitzetting te realiseren en dat de duur van het onderzoek bij de Algerijnse autoriteiten niet doorslaggevend is. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 17 september 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.34901
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),

en

de Minister van Asiel en Migratie¹, (gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

De minister heeft op 6 juni 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de minister een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1999] .
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
1. Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 11 juli 2024 (in de zaken NL24.26850 en NL24.26919) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is en dat de minister onvoldoende voortvarend handelt. In de periode van 2 tot en met 7 augustus 2024 heeft de minister in meer dan 150 zaken antwoorden ontvangen van de Algerijnse autoriteiten op de aanvragen om een laissez passer (lp). In meer dan 130 zaken is de Algerijnse nationaliteit bevestigd. Blijkbaar is in eisers geval de nationaliteit niet bevestigd, terwijl de lp aanvraag twee maanden eerder is ingediend. Indien bij de Algerijnse autoriteiten eisers gegevens bekend zouden zijn geweest, had eiser ook tussen deze 130 bevestigingen gezeten. Voorts handelt de minister onvoldoende voortvarend door recentelijk niet bij de Algerijnse autoriteiten te hebben gerappelleerd. Het laatste rappel dateert van 30 juli 2024, dat is meer dan een maand geleden. Tot slot meent eiser dat zijn bewaring thans onevenredig bezwarend is geworden. Eiser is overgeplaatst naar PPC Veldzicht, hetgeen duidelijk maakt dat de detentie een (te) grote aanslag op eisers geestelijke gezondheid is.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Zicht op uitzetting en het voortvarendheidsvereiste
6. Het zicht op uitzetting naar Algerije is in beginsel aanwezig. Dit geldt, zoals de minister in het verweerschrift nogmaals gemotiveerd heeft aangegeven, ook voor ongedocumenteerden zoals eiser. In de zaak van eiser loopt het onderzoek bij de Algerijnse autoriteiten nog. De minister heeft, anders dan eiser stelt, laatstelijk op 22 augustus 2024 bij deze autoriteiten gerappelleerd met betrekking tot de afgifte van een lp voor eiser. Dat het onderzoek bij de Algerijnse autoriteiten bijna drie maanden duurt is op zichzelf niet doorslaggevend, te meer niet nu deze autoriteiten niet op voorhand te kennen hebben gegeven geen lp te zullen verstrekken ten behoeve van eisers uitzetting. Daarbij merkt de rechtbank op dat de minister voor wat betreft de duur van het onderzoek afhankelijk is van de Algerijnse autoriteiten en daar in beperkte mate invloed op kan uitoefenen. Verder heeft de minister regelmatig een vertrekgesprek gevoerd met eiser, laatstelijk op 6 september 2024. Uit de verslagen van de vertrekgesprekken blijkt dat eiser herhaaldelijk te kennen heeft gegeven niet mee te zullen werken aan zijn terugkeer naar Algerije. De rechtbank overweegt dat op eiser de plicht rust om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen. Eiser moet ook zelf de nodige, controleerbare inspanningen verrichten om dergelijke gegevens te verkrijgen. Niet is gebleken dat eiser invulling heeft gegeven aan die medewerkingsplicht. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije is of dat de minister onvoldoende voortvarend handelt. De beroepsgronden slagen daarom niet.

Is de maatregel onevenredig bezwarend?

7. De rechtbank verwijst op dit punt allereerst naar wat is overwogen in de eerdere uitspraak van 11 juli 2024 (NL24.26850 en NL24.26919), rechtsoverweging 11. De rechtbank sluit zich daar bij aan. De rechtbank overweegt verder dat verweerder er in het
verweerschrift op heeft gewezen dat Veldzicht een specialistische bewaringsomgeving is en daarnaast heeft opgemerkt dat eiser al sinds 13 augustus 2024 vanuit Veldzicht is teruggeplaatst in het detentiecentrum Rotterdam. De rechtbank overweegt dat de medische voorzieningen in het detentiecentrum vergelijkbaar moeten worden verondersteld met de medische zorg in de vrije maatschappij. Van een onevenredig bezwarende bewaring is geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
8. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 september 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.