ECLI:NL:RBDHA:2024:16850

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.38033
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en voortduren van de maatregel in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 oktober 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, van Marokkaanse nationaliteit. De minister van Asiel en Migratie had op 22 augustus 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende voortvarend handelt in de uitzettingsprocedure en dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de minister meer of andere uitzettingshandelingen had moeten verrichten. De rechtbank heeft eerder de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst en geconcludeerd dat deze tot het sluiten van het onderzoek rechtmatig was. De rechtbank heeft geen specifieke omstandigheden gevonden die de minister zouden nopen tot meer actie op dossierniveau. Eiser heeft niet aangetoond dat hij zijn medewerkingsplicht heeft nageleefd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 14 oktober 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.38033
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. J. Ruijs),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: N. Schoonbrood).

Procesverloop

De minister heeft op 22 augustus 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de minister een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2002] .
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 10 september 2024 (NL24.33315 en NL24.33414)) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De rechtbank overweegt als volgt.
Het voortvarendheidsvereiste
5. Het onderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten loopt nog. De minister heeft op 12 september 2024 gerappelleerd bij deze autoriteiten met betrekking tot de afgifte van een laissez passer (lp). Niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten te kennen hebben gegeven geen lp te zullen verstrekken ten behoeve van eiser. Voor zover eiser stelt dat de minister inmiddels op dossierniveau moet rappelleren, overweegt de rechtbank dat geen specifieke omstandigheden zijn gebleken die de minister daartoe nopen. Verder heeft de minister op 23 september 2024 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Op eiser rust de plicht om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen en om ook zelf de nodige, controleerbare inspanningen te verrichten om dergelijke gegevens te verkrijgen. Niet gebleken is dat eiser invulling heeft gegeven aan die medewerkingsplicht. Volgens vaste rechtspraak moet de minister ten minste één uitzettingshandeling per maand te verrichten en het is primair aan de minister om te bepalen welke uitzettingshandelingen noodzakelijk zijn om een vreemdeling uit te zetten. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de minister in het geval van eiser meer of andere uitzettingshandelingen had dienen te verrichten. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn betoog dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Ambtshalve toetsing

6. De rechtbank ziet in de door de minister en eiser verstrekte gegevens ook geen grond om ambtshalve tot het oordeel te komen dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet (langer) is voldaan.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 oktober 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.