ECLI:NL:RBDHA:2024:16848

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.38716
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De minister van Asiel en Migratie had op 22 juli 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig is bevonden tot het sluiten van het onderzoek in een eerdere zaak. Eiser stelt dat er geen zicht is op uitzetting naar Algerije, maar de rechtbank wijst erop dat de Algerijnse autoriteiten op 12 augustus 2024 de nationaliteit van eiser hebben bevestigd en dat er inmiddels een vluchtdatum is vastgesteld voor 17 oktober 2024. Eiser heeft niet aangetoond dat hij de nodige medewerking heeft verleend voor zijn uitzetting, wat de rechtbank als een belangrijke factor beschouwt.

De rechtbank concludeert dat er geen feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om de maatregel van bewaring op te heffen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 oktober 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.38716
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. R.M. Boesjes),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: R. Hopman).

Procesverloop

De minister heeft op 22 juli 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de minister een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1988] .
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 10 september 2024 (in de zaak NL24.33734) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is naar Algerije. Eiser verwijst naar het artikel in de NRC van 2 oktober 2024. Zelfs personen voor wie een laissez passer (lp) is afgegeven, kunnen nauwelijks worden uitgezet. Voor eiser is op 25 juli 2024 een lp aangevraagd maar ondanks enkele rappelberichten is er nog steeds geen lp afgegeven, zodat uitzetting niet mogelijk is. Nu er niet of nauwelijks zicht is op uitzetting en na bijna drie maanden nog geen lp is verleend is een langere duur van de maatregel bewaring niet rechtmatig. Voorts wijst eiser op zijn grote belang, namelijk dat hij niet met zijn verloofde en haar twee kinderen bij elkaar kunnen zijn zolang hij in detentie zit. Eiser verzoekt de rechtbank om deze zware belangen mee te wegen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Zicht op uitzetting
6. Uit de voortgangsgegevens blijkt dat de Algerijnse autoriteiten eisers nationaliteit op 12 augustus 2024 hebben bevestigd. De minister heeft op 12 september 2024 gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten met betrekking tot de afgifte van een lp. De Algerijnse autoriteiten hebben een lp toegezegd. Uit de voortgangsgegevens blijkt dat de toezegging nog steeds geldt en dat er inmiddels een vluchtdatum bekend is waarop eiser zal worden uitgezet naar Algerije, namelijk 17 oktober 2024. Eisers stelling dat er geen lp zal worden afgegeven volgt de rechtbank daarom niet. Eisers verwijzing naar het artikel van 2 oktober 2024 in de NRC maakt het vorenstaande niet anders, te meer omdat de Algerijnse autoriteiten niet op voorhand te kennen hebben gegeven geen lp te zullen afgeven ten behoeve van eisers aanstaande uitzetting. Daarnaast heeft de minister op 11 september 2024 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Uit het verslag van dit vertrekgesprek blijkt dat eiser te kennen heeft gegeven niet terug te willen keren naar Algerije. Op eiser rust de plicht om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen. Hij moet ook zelf de nodige, controleerbare inspanningen verrichten om dergelijke gegevens te verkrijgen. Niet gebleken is dat eiser invulling heeft gegeven aan die medewerkingsplicht. In wat eiser nu heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen zicht op eisers uitzetting is naar Algerije. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Belangenafweging
7. Over wat eiser in het kader van de belangenafweging aanvoert, oordeelt de rechtbank dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor de minister aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. Over eisers beroepsgrond dat hij zwaarwegende belangen heeft om vrijgelaten te worden, zodat hij kan trouwen met zijn verloofde, verwijst de rechtbank naar haar eerdere uitspraak van 10 september 2024 (in de zaak NL24.33734), rechtsoverweging 5. In wat eiser nu heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt evenmin.
Ambtshalve toetsing
8. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 oktober 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.