In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in een procedure over de voortduren van de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De maatregel van bewaring was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op 18 juli 2024, op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende voortgang heeft geboekt in de uitzettingsprocedure, maar dat de uitzetting op 9 oktober 2024 niet heeft plaatsgevonden omdat er geen laissez passer (lp) was afgegeven door de Algerijnse autoriteiten. Eiser had op 7 oktober 2024 een herhaalde asielaanvraag ingediend, wat leidde tot de annulering van de uitzetting. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de lange duur van de detentie en het gebrek aan zicht op uitzetting, gewogen, maar oordeelde dat er geen aanleiding was om de maatregel van bewaring op te heffen. De rechtbank concludeerde dat de maatregel rechtmatig was en dat het beroep ongegrond was, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 oktober 2024.