ECLI:NL:RBDHA:2024:16847

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.38722
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen voortduren van maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in een procedure over de voortduren van de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser. De maatregel van bewaring was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op 18 juli 2024, op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende voortgang heeft geboekt in de uitzettingsprocedure, maar dat de uitzetting op 9 oktober 2024 niet heeft plaatsgevonden omdat er geen laissez passer (lp) was afgegeven door de Algerijnse autoriteiten. Eiser had op 7 oktober 2024 een herhaalde asielaanvraag ingediend, wat leidde tot de annulering van de uitzetting. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de lange duur van de detentie en het gebrek aan zicht op uitzetting, gewogen, maar oordeelde dat er geen aanleiding was om de maatregel van bewaring op te heffen. De rechtbank concludeerde dat de maatregel rechtmatig was en dat het beroep ongegrond was, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 oktober 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.38722
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. R.M. Boesjes),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: R. Hopman).

Procesverloop

De minister heeft op 18 juli 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de minister een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1988] .
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 10 september 2024 (in de zaak NL24.33736) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is en dat de minister onvoldoende voortvarend handelt. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat er tot aan 2 oktober 2024 is gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten voor het verkrijgen van een laissez passer (lp). Nergens blijkt uit, dat deze lp daadwerkelijk is afgegeven. De uitzetting van 9 oktober 2024 is dan ook niet doorgegaan omdat er geen lp is afgegeven en eiser is teruggebracht naar het detentiecentrum in Rotterdam. Overigens is eiser niet akkoord met de uitzetting naar Algerije. Eiser is zeer angstig voor wat er hem zal overkomen bij terugkeer. Gezien de lange duur van de detentie van bijna zes maanden en het ontbreken van zicht op uitzetting naar Algerije verzoekt eiser de rechtbank om de maatregel bewaring op te heffen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Zicht op uitzetting en het voortvarendheidsvereiste
6. Uit de voortgangsgegevens blijkt dat de Algerijnse autoriteiten eisers nationaliteit hebben bevestigd. De Algerijnse autoriteiten hebben een lp toegezegd en deze toezegging geldt nog steeds. Eiser zou op 9 oktober 2024 worden uitgezet naar Algerije. Deze uitzetting is niet doorgegaan. De minister heeft in zijn verweerschrift van 10 oktober 2024 toegelicht dat eiser op 7 oktober 2024 een herhaalde asielaanvraag heeft ingediend en dat op dezelfde dag een gehoor heeft plaatsgevonden om vast te kunnen stellen of in het geval van eiser nieuwe feiten en omstandigheden bestaan die maken dat het opvolgende verzoek om internationale bescherming een redelijke kans van slagen heeft. Op grond van de verklaringen van eiser is bij besluit van 7 oktober 2024 vastgesteld dat eiser geen nieuwe feiten en of omstandigheden heeft die tot herziening van de eerdere afwijzing van het asielverzoek van eiser nopen. Tevens is in dat besluit vastgesteld dat eiser de verdere behandeling van zijn asielaanvraag niet in Nederland mag afwachten. Tegen het besluit van 7 oktober 2024 is eiser in bezwaar gegaan. Daarnaast heeft eiser op 8 oktober 2024 de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat eiser de behandeling van het bezwaar van 8 oktober 2024 in Nederland mag afwachten. Bij uitspraak van 8 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. Deze uitspraak is op 9 oktober 2024 door de minister op schrift ontvangen. Zoals uit het proces-verbaal van bevindingen van 9 oktober 2024 blijkt, heeft eiser bij aankomst op Schiphol opnieuw een asielaanvraag ingediend, waarop de Koninklijke Marechaussee (KMar) contact heeft gelegd met de Dienst Terugkeer en Vertrek, die hierop de uitzetting heeft geannuleerd. Redengevend is achteraf gebleken dat uit de systemen niet duidelijk was dat eiser reeds op 7 oktober 2024 een opvolgende asielaanvraag had ingediend en hierop al een besluit was genomen. Dit is het gevolg geweest van de administratieve afhandeling van de spoedprocedure zoals deze op 7 oktober 2024 is gevoerd. De uitzetting van 9 oktober 2024 is daarom niet doorgegaan. De minister heeft op dezelfde dag een nieuw verzoek uitgedaan voor het boeken van een vlucht voor eiser. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de toelichting van de minister. Daarnaast heeft de minister op 3 oktober 2024 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. In beroep heeft eiser te kennen gegeven dat hij niet wenst terug te keren naar Algerije. Op eiser
rust de plicht om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen. Hij moet ook zelf de nodige, controleerbare inspanningen verrichten om dergelijke gegevens te verkrijgen. Niet gebleken is dat eiser invulling heeft gegeven aan die medewerkingsplicht. In wat eiser nu heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat er geen zicht op eisers uitzetting is naar Algerije of dat de minister eisers uitzetting onvoldoende voortvarend ter hand neemt. De beroepsgronden slagen daarom niet.
Belangenafweging
7. Over wat eiser aanvoert in het kader van de belangenafweging, oordeelt de rechtbank dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van de bewaring, voor de minister aanleiding hadden moeten zijn om de bewaring bij een afweging van belangen op te heffen. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
Ambtshalve toetsing
8. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 oktober 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.