ECLI:NL:RBDHA:2024:16844

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.33710
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 september 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met Marokkaanse nationaliteit. De minister van Asiel en Migratie had op 15 augustus 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank had eerder, op 26 augustus 2024, bevolen deze maatregel op te heffen, maar de minister heeft deze pas op 27 augustus 2024 opgeheven. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring en verzocht om schadevergoeding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring onrechtmatig was, omdat de minister de uitspraak van 26 augustus 2024 niet tijdig had opgevolgd. Eiser stelde dat de minister de rechtbankuitspraak negeerde en vroeg om een verhoging van de schadevergoeding. De rechtbank oordeelde echter dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een hogere schadevergoeding rechtvaardigden. De schadevergoeding werd vastgesteld op € 100,- voor de onrechtmatige detentie van één dag. Daarnaast werd de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 875,-.

De uitspraak benadrukt de verplichting van de minister om tijdig te handelen naar aanleiding van rechterlijke uitspraken en de gevolgen van onrechtmatige bewaring in het vreemdelingenrecht.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.33710
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: I. Vugs).

Procesverloop

De minister heeft op 15 augustus 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 26 augustus 2024 (in de zaak NL24.32466) bevolen de maatregel van bewaring op te heffen met ingang van die datum.
De minister heeft op 27 augustus 2024 de bewaring opgeheven.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de minister een verweerschrift ingediend. Tot slot heeft eiser hierop een reactie gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1999] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van 26 augustus 2024 van deze rechtbank. Eiser wijst op het verweerschrift waarin staat dat de minister de uitspraak pas op 27 augustus 2024 op schrift heeft ontvangen en dat eiser ook op die dag in vrijheid is gesteld. Eiser gaat er echter ervanuit dat de minister, evenals de gemachtigde van eiser, door de rechtbank op 26 augustus 2024 telefonisch op de hoogte is gesteld van de uitspraak van de rechtbank. Kennelijk twijfelt de minister aan de authenticiteit van de telefonische mededeling van de rechtbank. Gezien het feit dat de minister willens en wetens ervoor heeft gekozen een rechtelijke uitspraak te negeren en eiser in bewaring te houden , meent eiser dat een verhoging van de schadevergoeding naar tweehonderd procent in de rede ligt.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank heeft op 26 augustus 2024 in de middag mondelinge uitspraak gedaan (in de zaak NL24.32466) en bevolen om de maatregel van bewaring op te heffen met ingang van die datum. Deze uitspraak is om 15.53 uur aan het (digitale) dossier gevoegd. De griffier van deze rechtbank heeft vervolgens zowel de gemachtigde van eiser en als die van de minister telefonisch op de hoogte gesteld van de beslissing van de rechtbank. Uit het M113- formulier blijkt dat de maatregel van bewaring eerst op 27 augustus 2024 is opgeheven. De minister heeft erkend dat de maatregel van bewaring niet tijdig is opgeheven en aan eiser een schadevergoeding aangeboden.
De beroepsgrond slaagt. De minister is verplicht om aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toe te kennen van 26 augustus 2024 tot 27 augustus 2024 wegens de onrechtmatige tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring. De rechtbank stelt de hoogte van de schadevergoeding vast op € 100,- omdat eiser één dag onrechtmatig in het detentiecentrum heeft verbleven.
5. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank echter geen grond voor het oordeel dat sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden dat aanleiding bestaat om een hoger bedrag aan schadevergoeding per dag toe te kennen. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt namelijk de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis.
6. Het beroep is gegrond.
7. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 100,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
19 september 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.