ECLI:NL:RBDHA:2024:16841

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
11219562
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de verplichting tot het geven van uitleg over een aangifte tegen de directeur

In deze zaak heeft de kantonrechter te Den Haag op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [naam], en haar werkgever, de besloten vennootschap [bedrijfsnaam] B.V. De werknemer was op 18 januari 2024 in dienst getreden en heeft op 21 maart 2024 zich ziekgemeld. Op 22 maart 2024 deed zij aangifte van seksueel grensoverschrijdend gedrag door de directeur van [bedrijfsnaam] B.V. De directeur heeft vervolgens op 21 mei 2024 de werknemer voorwaardelijk op staande voet ontslagen, omdat zij geen uitleg wilde geven over de aangifte. De werknemer heeft hiertegen verzet aangetekend en verzocht om vernietiging van het ontslag.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was. De rechter stelde vast dat er geen dringende reden was voor het ontslag, omdat de werknemer niet verplicht was om uitleg te geven over haar aangifte. De kantonrechter benadrukte dat de werkgerelateerdheid van de aangifte niet automatisch met zich meebrengt dat de werknemer verantwoording moet afleggen aan de werkgever. De rechter heeft het ontslag vernietigd en de werkgever veroordeeld tot doorbetaling van het salaris en andere emolumenten vanaf de datum van ontslag tot de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Tevens zijn de proceskosten aan de werknemer toegewezen.

De uitspraak benadrukt de bescherming van werknemersrechten, vooral in situaties waarin aangiften van ongewenst gedrag worden gedaan. De werkgever kan niet eisen dat een werknemer uitleg geeft over een privé-aangifte, zelfs niet als deze betrekking heeft op een collega binnen het bedrijf. De kantonrechter heeft de werkgever in het ongelijk gesteld en de werknemer in het gelijk, wat leidt tot de conclusie dat het ontslag op staande voet onterecht was.

Uitspraak

RECHTBANKDEN HAAG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Leiden
NvE/c
Zaaknummer / rekestnummer: 11219562 \ EJ VERZ 24-83357
Beschikking van16oktober 2024
in de zaak van
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in voorwaardelijk tegenverzoek,
hierna te noemen: [naam] ,
gemachtigde: mr. R.P.M. Duijndam,
tegen
de besloten vennootschap [bedrijfsnaam] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in voorwaardelijk tegenverzoek,
hierna te noemen: [bedrijfsnaam] BV,
gemachtigde: mrs. E.A. van Win en T. Catersels.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 19 juli 2024 met producties,
- het verweerschrift van 9 september 2024 met producties, tevens inhoudende een voorwaardelijk tegenverzoek,
- twee brieven van 10 respectievelijk 17 september 2024 van [naam] met aanvullende producties,
- de brief van 13 september 2024 van [bedrijfsnaam] BV met producties,
- de mondelinge behandeling van 17 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en door partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Vervolgens is beschikking bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[bedrijfsnaam] BV is een onderneming die zich bezighoudt met de groothandel in bloemenzaden in de Bollenstreek. De heer [de directeur] (hierna: de directeur) is sinds zijn overname van het bedrijf in 2016 directeur en enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam] BV.
2.2.
[naam] is op 18 januari 2024 voor bepaalde tijd in dienst getreden bij [bedrijfsnaam] BV in de functie van Medewerkster Administratief / Zaadverpakkingsafdeling. De arbeidsomvang bedraagt 30 uur per week tegen een bruto maandloon van € 2.080,-. De arbeidsovereenkomst eindigt per 30 oktober 2024. In de arbeidsovereenkomst zijn partijen een tussentijds opzegbeding overeengekomen.
2.3.
Op 21 maart 2024 heeft [naam] zich ziekgemeld.
2.4.
[naam] heeft op 22 maart 2024 bij de politie Haaglanden aangifte gedaan van seksueel grensoverschrijdend gedrag dan wel aanranding - van de directeur jegens [naam] - tijdens werktijd. Dit zou hebben plaatsgevonden op 29 januari 2024 en op 16 februari 2024.
2.5.
De arbodienst heeft op 17 mei 2024 vastgesteld dat het medisch beeld van [naam] is verslechterd. Zij wordt volledig ongeschikt bevonden voor eigen of aangepast werk. Ook is zij niet belastbaar voor rechtstreeks contact met de werkgever. Het advies is om op z’n vroegst in week 25 te starten met gesprekken tussen werkgever en werkneemster, inzake de onderliggende werk-gerelateerde problematiek. Gezien de complexiteit van het onderliggend verhaal wordt met klem geadviseerd deze gesprekken in het bijzijn van een externe mediator te laten plaatsvinden.
2.6.
Op zaterdag 18 mei 2024 heeft de directeur contact gehad met de recherche van politie Haaglanden. In dat contact is hem meegedeeld dat tegen hem aangifte is gedaan door [naam] en dat hij uitgenodigd wordt voor een verhoor. De inhoud van de aangifte is niet meegedeeld.
2.7.
In een e-mail van 21 mei 2024 heeft de directeur namens [bedrijfsnaam] BV het volgende aan [naam] geschreven:

Tot mijn grote schrik en ook ontsteltenis ben ik onverwacht zaterdag jl. gebeld door een
Rechercheur van de Haagse politie, die mij vertelde, dat jij aangifte zou hebben gedaan van
ongewenst gedrag door mij als werkgever naar jou.
Ik weet niet waar dit over gaat, wanneer en wat er zou zijn gebeurd.
Er is namelijk nooit iets anders voorgevallen dan dat jij niet zo goed functioneerde en je hart bij mij hebt gelucht ook over jouw privé situatie.
Daar heb ik als goed werkgever naar geluisterd.
Ik ben niet alleen heel erg geschrokken, maar ook boos dat je dit zonder enige aanleiding hebt gedaan.
Vandaag heb ik mijn advocaten gebeld om te vragen wat te doen.
Ik nodig je uit om mij morgen om 11 uur uitleg te komen geven waar dit over gaat, of je dit gedaan hebt en wat je hebt gezegd en ook waarom.
Voor nu ontsla ik je voorwaardelijk.
Krijg ik geen goede of correcte uitleg, die ik kan begrijpen en of die samenhangt met je ziekte dan wordt de voorwaarde vervuld en geldt het ontslag vanaf vandaag als definitief.
Datzelfde geldt als je niets laat horen of niet verschijnt. Uiteraard mag je iemand meenemen naar het gesprek. Graag hoor ik dan tevoren wie dat is. Dan zorg ik dat ik er ook iemand bij heb.
Voor alle schade, die je hebt aangericht hou ik je aansprakelijk en ik hou me het recht voor aangifte te doen in verband met een valse aangifte tegen mij als je werkgever en persoon.
(…)”.
2.8.
[naam] heeft diezelfde dag gereageerd een aangegeven dat zij niet zal komen onder verwijzing naar het rapport van de bedrijfsarts.
2.9.
[bedrijfsnaam] BV heeft op 22 mei 2024 [naam] bericht dat zij het advies van de bedrijfsarts respecteert en vervolgens verzocht om voor 23 mei 2024 te 17.00 uur schriftelijk te reageren.
2.10.
Op 24 mei 2024 heeft de gemachtigde van [bedrijfsnaam] BV in een brief het volgende aan [naam] geschreven:

(…)
Namens mijn cliënte, (…) bericht ik u dat u op staande voet bent ontslagen op dinsdag 21 mei jl.. Dat ontslag hangt samen met het feit dat u een valse aangifte heeft gedaan tegen de bestuurder en directeur van [bedrijfsnaam] B.V. (…).
[de directeur] is volstrekt onverwacht op zaterdag 18 mei jl. benaderd door de recherche met de mededeling dat u tegen hem aangifte heeft gedaan van ongewenst gedrag op de werkvloer. Hij heeft u daarna verzocht aan hem kenbaar te maken waar dat over gaat, omdat hij zich daar op geen enkele wijze in herkent. Hij heeft u in de gelegenheid gesteld om mondeling dan wel schriftelijk uitleg te geven en u gemeld, dat bij gebreke van enige te begrijpen reden, u zal worden ontslagen op staande voet. Dat heeft hij als voorwaarde gesteld bij het u op dinsdag 21 mei jl. gegeven voorwaardelijke ontslag op staande voet. Nu deze voorwaarde helaas vervuld is, kunt u ervan uitgaan dat u met ingang van dinsdag 21 mei 2024 bent ontslagen met onmiddellijke ingang op die datum.
(…)”.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[naam] heeft verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het gegeven ontslag op staande voet te vernietigen en om [bedrijfsnaam] BV te veroordelen tot:
wedertewerkstelling van [naam] binnen 24 uur na de betekening van de beschikking dan wel te hervatten van de re-integratieactiviteiten tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, op straffe van een dwangsom,
doorbetaling van het salaris, vermeerderd met vakantietoeslag en andere emolumenten, vanaf 21 mei 2024 tot de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente,
het verstrekken van de salarisspecificaties vanaf mei 2024 tot einde arbeidsovereenkomst op straffe van een dwangsom,
betaling van de buitengerechtelijke kosten conform de staffel,
betaling van de proceskosten.
3.2.
Aan het verzoek heeft [naam] ten grondslag gelegd dat het gegeven ontslag niet aan de wettelijke vereisten voldoet (ex art. 7:681 lid 1 sub a BW jo. art. 7:671 lid 1 onder c BW jo. art. 7:677 lid 1 BW). Er is geen sprake van een dringende reden. Daarnaast is [bedrijfsnaam] BV niet onverwijld tot het ontslag op staande voet overgegaan en heeft zij de dringende reden die aan het ontslag op staande voet ten grondslag ligt, niet onverwijld aan [naam] medegedeeld. [naam] heeft geen valse aangifte gedaan en de voorwaarde die [bedrijfsnaam] BV koppelt aan het voorwaardelijk ontslag op staande voet is onredelijk.
3.3.
[bedrijfsnaam] BV verzet zich tegen toewijzing van de verzoeken en voert daartoe – kort gezegd – het volgende aan. Op 21 mei 2024 heeft [bedrijfsnaam] BV een redelijk verzoek bij [naam] neergelegd waarbij gevraagd is om een toelichting van de aangifte die tegen de directeur is ingediend. Daarbij is het ontslag op staande voet voorwaardelijk gegeven. [naam] heeft geen toelichting willen geven, terwijl zij daartoe wel verplicht was.
Indien het ontslag op staande voet wordt vernietigd verzoekt [bedrijfsnaam] BV om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [naam] op de grondslag ernstig verwijtbaar handelen (e-grond), dan wel de verstoorde arbeidsverhouding (g-grond) dan wel de cumulatie van gronden (i-grond).

4.De beoordeling

Geen dringende reden
4.1.
Vooropgesteld wordt dat ieder der partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij (artikel 7:677 lid 1 BW). Voor de werkgever worden als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:678 lid 1 BW). Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben.
4.2.
Voor de beoordeling van de vraag of het door [bedrijfsnaam] BV aan [naam] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zijn de aan [naam] opgegeven redenen zoals vermeld in de e-mail van 21 mei 2024 en de brief van 24 mei 2024 maatgevend. Kort gezegd bestaat de dringende reden uit het niet op uitdrukkelijk verzoek van [bedrijfsnaam] BV geven van een toelichting dan wel uitleg van de reden van de aangifte tegen de directeur.
4.3.
Vastgesteld kan worden dat beide partijen anders tegen de inhoud van de aangifte van [naam] aankijken. In de visie van [bedrijfsnaam] BV, althans haar directeur, is die aangifte vals, omdat hetgeen daarin wordt verklaard (voor zover bekend) niet is gebeurd. [naam] daarentegen blijft bij de inhoud van haar aangifte. Tijdens de mondelinge behandeling is [bedrijfsnaam] BV expliciet gevraagd of de gegeven dringende reden in haar visie ook aanwezig is indien dat wat in de aangifte is verklaard juist zou zijn. Dat beantwoordde zij bevestigend, omdat een werknemer volgens [bedrijfsnaam] BV verplicht is (schriftelijk) uitleg te verschaffen aan de werkgever als zij daar om vraagt.
4.4.
De kantonrechter volgt [bedrijfsnaam] BV niet in haar standpunt. Nog los van het antwoord op de vraag of de aangifte terecht is gedaan - daarover zal binnen deze procedure in ieder geval geen duidelijkheid komen - is het niet aan een [bedrijfsnaam] BV om van [naam] uitleg te verlangen over een aangifte die zij (in privé) heeft gedaan. Dat die aangifte zich richt tegen een andere medewerker van [bedrijfsnaam] BV, in dit geval de directeur, en dat de vermeende gedragingen tijdens werktijd zouden hebben plaatsgevonden, brengt nog niet de verplichting voor [naam] mee om daarover verantwoording af te leggen. De werkgerelateerdheid van de aangifte zou voor [bedrijfsnaam] BV hooguit aanleiding kunnen zijn om mediation tussen betrokken werknemers te initiëren. Dat de directeur zich persoonlijk aangevallen voelt, uitgaande van zijn standpunt dat er niets is gebeurd tussen hem en [naam] , is alleszins invoelbaar, maar leidt nog niet tot de conclusie dat hij als leidinggevende namens [bedrijfsnaam] BV die toelichting kan eisen. Alles afwegend is de kantonrechter van oordeel dat er geen dringende reden was om de arbeidsovereenkomst per onmiddellijke ingang te beëindigen. Indien er al aanleiding zou bestaan voor [bedrijfsnaam] BV om actie te ondernemen dat had dat via de bedrijfsarts en het re-integratietraject kunnen en moeten gebeuren.
4.5.
De andere aangevoerde feiten en omstandigheden waaruit zou moeten volgen dat [naam] niet voldoende functioneerde en waaruit zou moeten volgen dat er diverse verdachte voorvallen waren waarmee de geloofwaardigheid van haar aangifte ter discussie kan komen te staan, behoeven geen bespreking, omdat die niet aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd.
4.6.
Op grond van het voorgaande zal het gegeven ontslag op staande voet worden vernietigd. Dit betekent dat [naam] nog in dienst is tot 30 oktober 2024 en recht heeft om haar re-integratietraject te hervatten. De gevraagde wedertewerkstelling zal niet worden toegewezen, omdat tijdens de mondelinge behandeling duidelijk naar voren is gekomen dat [naam] mentaal nog niet in staat is om de werkzaamheden bij [bedrijfsnaam] BV te hervatten. Het verzochte achterstallig salaris is toewijsbaar, nu vast staat dat vanaf 21 mei 2024 geen salaris meer is betaald. Tegen de verzochte wettelijke rente en wettelijke verhogingen over de respectievelijk toe te wijzen bedragen is geen (zelfstandig) verweer gevoerd. Deze zullen daarom worden toegewezen, met dien verstande dat de wettelijke verhoging zal worden gematigd tot 25%.
4.7.
De gevraagde salarisspecificaties zullen worden toegewezen, maar zonder de gevraagde dwangsom. [bedrijfsnaam] BV heeft tijdens het dienstverband steeds de specificaties verstrekt en verwacht wordt dat zij bij betaling van het achterstallig salaris dat ook zal doen.
4.8.
De kantonrechter stelt vast dat [naam] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De buitengerechtelijke incassokosten worden vastgesteld op € 462,50. Dit bedrag zal worden toegewezen.
Tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt afgewezen
4.9.
Omdat het gegeven ontslag op staande voet wordt vernietigd wordt voldaan aan de voorwaarde waaronder het tegenverzoek van [bedrijfsnaam] BV is ingesteld. Zij verzoekt de arbeidsovereenkomst te ontbinden op de e-grond (ernstig verwijtbaar handelen werknemer), dan wel de g-grond (verstoorde arbeidsrelatie) of de i-grond (de cumulatie van gronden).
4.10.
In 4.4. is overwogen dat de grondslag die [bedrijfsnaam] BV aanvoert voor het ernstig verwijtbaar handelen van [naam] niet opgaat. Deze grondslag faalt dan ook. Hieruit volgt dat alleen de andere gronden nog in aanmerking kunnen komen voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Artikel 7:671b lid 9 onder a BW bepaalt dat indien een verzoek om ontbinding van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die tussentijds kan worden opgezegd, wordt ingewilligd door de kantonrechter, hij het einde van de arbeidsovereenkomst bepaalt op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, waarbij een termijn van ten minste een maand resteert. Ten tijde van het uitspreken van deze beschikking resteert nog veertien dagen van de arbeidsovereenkomst voordat deze van rechtswege eindigt. Bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter kan dus niet aan die minimum opzegtermijn worden voldaan. Dit leidt tot de conclusie dat [bedrijfsnaam] BV geen belang heeft bij de gevraagde ontbinding en dat het verzoek daarom zal worden afgewezen.
4.11.
[bedrijfsnaam] BV is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [naam] worden begroot op:
- griffiegeld € 248,00
- salaris gemachtigde € 814,00
- nakosten € 135,00
Totaal € 1.197,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
vernietigt het op 21 mei 2024 aan [naam] gegeven ontslag op staande voet;
5.2.
veroordeelt [bedrijfsnaam] BV om aan [naam] te betalen het salaris van € 2.080,- bruto per maand, vermeerderd met vakantietoeslag en andere emolumenten, vanaf 21 mei 2024 tot de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 25% en de wettelijke rente vanaf verschuldigdheid van de respectieve maandsalarissen tot aan de dag dat alles is voldaan,
5.3.
veroordeelt [bedrijfsnaam] BV om de salarisspecificaties vanaf mei 2024 tot einde arbeidsovereenkomst aan [naam] te verstrekken binnen een maand na heden,
5.4.
veroordeelt [bedrijfsnaam] BV om aan [naam] te betalen een bedrag van € 462,50 ter zake buitengerechtelijke kosten, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na aanschrijving tot aan de dag dat alles is voldaan,
5.5.
veroordeelt [bedrijfsnaam] BV in de proceskosten van € 1.197,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [bedrijfsnaam] BV niet tijdig aan een van de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend;
5.6.
verklaart de beschikking wat betreft de onder 5.1. t/m 5.5. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders verzochte,
5.8.
wijst het tegenverzoek van [bedrijfsnaam] BV af.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.F.H. van Eijk en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024.