Uitspraak
verwerende partij,
1.De procedure
2.De feiten
Tot mijn grote schrik en ook ontsteltenis ben ik onverwacht zaterdag jl. gebeld door een
(…)
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de kantonrechter te Den Haag op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [naam], en haar werkgever, de besloten vennootschap [bedrijfsnaam] B.V. De werknemer was op 18 januari 2024 in dienst getreden en heeft op 21 maart 2024 zich ziekgemeld. Op 22 maart 2024 deed zij aangifte van seksueel grensoverschrijdend gedrag door de directeur van [bedrijfsnaam] B.V. De directeur heeft vervolgens op 21 mei 2024 de werknemer voorwaardelijk op staande voet ontslagen, omdat zij geen uitleg wilde geven over de aangifte. De werknemer heeft hiertegen verzet aangetekend en verzocht om vernietiging van het ontslag.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was. De rechter stelde vast dat er geen dringende reden was voor het ontslag, omdat de werknemer niet verplicht was om uitleg te geven over haar aangifte. De kantonrechter benadrukte dat de werkgerelateerdheid van de aangifte niet automatisch met zich meebrengt dat de werknemer verantwoording moet afleggen aan de werkgever. De rechter heeft het ontslag vernietigd en de werkgever veroordeeld tot doorbetaling van het salaris en andere emolumenten vanaf de datum van ontslag tot de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Tevens zijn de proceskosten aan de werknemer toegewezen.
De uitspraak benadrukt de bescherming van werknemersrechten, vooral in situaties waarin aangiften van ongewenst gedrag worden gedaan. De werkgever kan niet eisen dat een werknemer uitleg geeft over een privé-aangifte, zelfs niet als deze betrekking heeft op een collega binnen het bedrijf. De kantonrechter heeft de werkgever in het ongelijk gesteld en de werknemer in het gelijk, wat leidt tot de conclusie dat het ontslag op staande voet onterecht was.