ECLI:NL:RBDHA:2024:16840

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.27029
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing faciliterend visum op grond van het arrest Chavez-Vilchez

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een faciliterend visum door de minister van Buitenlandse Zaken. De aanvraag werd afgewezen op 3 mei 2024, waarna eiser bezwaar maakte. De rechtbank behandelt de ontvankelijkheid van het beroep, aangezien de minister inmiddels het bezwaar gegrond heeft verklaard en het visum heeft verleend. Eiser stelt dat de minister te laat heeft beslist, wat heeft geleid tot schade door het omboeken van zijn vlucht. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat de minister aan het bezwaar tegemoet is gekomen. De rechtbank wijst erop dat de prematuur ingediende ingebrekestelling geen recht geeft op proceskostenvergoeding, omdat de wettelijke beslistermijn op het moment van de ingebrekestelling nog niet was verstreken. De rechtbank benadrukt dat de minister de tijd heeft om een degelijke beoordeling te maken van het bezwaar, en dat de ingebrekestelling dus niet geldig was. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27029

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. F. Kiliç-Arslan),
en

de minister van Buitenlandse Zaken

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat de minister volgens hem niet op tijd heeft beslist op het ingediende bezwaarschrift tegen de afwijzing van de aanvraag om verlening van een faciliterend visum op grond van het arrest Chavez-Vilchez. [1] De minister heeft met het besluit van 3 mei 2024 deze aanvraag afgewezen.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. Eiser is niet verschenen, maar wel zijn echtgenote en zijn schoonvader.
1.3.
Op 22 augustus 2024 heeft de minister het bezwaar gegrond verklaard en bepaald dat hij geen bezwaar meer heeft tegen de afgifte van een faciliterend visum. Eiser heeft de rechtbank desgevraagd bericht dat het beroep wordt gehandhaafd omdat volgens de ambassade in Paramaribo de afgifte van het visum nog een week op zich kan laten wachten. Eiser acht dit ook een ontoelaatbare vertraging. Op 30 augustus 2024 heeft eiser in een aanvullende reactie geschreven dat zijn visum is afgegeven met de uitreisdatum 11 september 2024. Dit acht eiser onbegrijpelijk en hij heeft schade geleden van € 692,05 vanwege het meermaals omboeken van zijn vlucht.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek op 5 september 2024 heropend en de minister verzocht om een inhoudelijke reactie te geven op de door de rechtbank gestelde vragen. De rechtbank heeft verder bepaald dat eiser binnen een week op het antwoord van de minister kan reageren. Op 11 september 2024 heeft de minister een antwoord gegeven op de door de rechtbank gestelde vragen. Eiser heeft hierop geen reactie gegeven binnen de termijn van een week. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op 8 oktober 2024 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een bezwaarschrift beslist, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn bezwaarschrift (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [2]
Is het beroep van eiser ontvankelijk?
3. De rechtbank stelt vast dat de minister inmiddels op het bezwaar heeft beslist, zodat eiser in zoverre geen belang meer heeft bij deze procedure. De strekking van zijn beroep was immers dat een besluit genomen moest worden. De minister heeft het bezwaar gegrond verklaard en het visum verleend. Daarmee is de minister geheel aan het bezwaar tegemoetgekomen, zodat ook geen beroep van rechtswege ontstaan, als bedoeld in artikel 6:20, derde lid, van de Awb. Dat het na het nemen van die beslissing op bezwaar nog een week duurde voordat eiser zijn visum daadwerkelijk in handen had en dat hij zijn vlucht meermaals moest overboeken vanwege die vertraging, doet daar niet aan af aangezien die feitelijke afwikkeling los staat van het nemen van een beslissing op het bezwaar of de inhoud daarvan. Dit betekent dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is.
Bestaat er een reden voor een proceskostenveroordeling?
4. Vervolgens moet de rechtbank nog wel beoordelen of een reden bestaat om de minister in de proceskosten van eiser te veroordelen. Dat de minister alsnog een beslissing op het bezwaar heeft genomen is niet voldoende voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Daarvoor moet ook zijn voldaan aan de voorwaarden voor het instellen van beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Wanneer op het moment van de ingebrekestelling de beslistermijn nog niet is verstreken, is die ingebrekestelling te vroeg ingediend. Een daaropvolgend beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit is dan ten onrechte ingediend. Dan bestaat geen recht op een vergoeding van de proceskosten.
4.1.
De minister moet uiterlijk binnen zes weken een beslissing op bezwaar nemen. Dit is gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. [3] De minister kan de beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen. [4] Deze termijn wordt opgeschort indien de vreemdeling is verzocht een verzuim in het bezwaarschrift te herstellen. De termijn wordt opgeschort gerekend vanaf de dag na die waarop de indiener is verzocht het verzuim te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. [5]
4.2.
Eiser heeft op 29 april 2024 de aanvraag voor een faciliterend visum op grond van het arrest Chavez-Vilchez ingediend. De minister heeft deze aanvraag per besluit van 3 mei 2024 afgewezen. De afwijzing is op 6 mei 2024 aan eiser uitgereikt. Eiser heeft op 26 mei 2024 bezwaar gemaakt. De minister heeft in een brief van 31 mei 2024 meegedeeld dat hij de beslistermijn met zes weken heeft verdaagd. [6] Op 11 juli 2024 (verzonden op 12 juli 2024) heeft de minister herstel verzuim aan eiser geboden, omdat het bezwaarschrift niet compleet was. De minister heeft eiser twee weken de tijd gegeven om het bezwaarschrift compleet te maken. De termijn waarbinnen de minister een beslissing moet nemen, is tot die tijd opgeschort. [7] Op 19 juli 2024 heeft eiser het bezwaarschrift compleet gemaakt door aanvullende gronden in te dienen. Dit betekent volgens de minister dat hij tot 3 september 2024 de tijd heeft om op het bezwaar te beslissen.
4.3.
Eiser heeft de minister op 21 juni 2024 in gebreke gesteld. De minister heeft deze ingebrekestelling ontvangen op 1 juli 2024. Dat betekent dat op het moment van de ingebrekestelling de wettelijke beslistermijn van zes weken (dus nog zonder de verdaging van zes weken, zoals medegedeeld door de minister per brief van 31 mei 2024) nog niet was verstreken, waardoor de ingebrekestelling te vroeg (prematuur) is ingediend. Een premature ingebrekestelling is geen ingebrekestelling in de zin van de Awb. Het betoog van eiser dat de beslistermijn verkort moet worden omdat er maar beperkte informatie is over de aanvraag van het faciliterend visum, de mogelijkheid tot het indienen van verklaringen beperkt is, het onduidelijk is wat de reden is van de afwijzing van het faciliterend visum en de beslissing op bezwaar te lang duurt, leidt niet tot een ander oordeel. Het is invoelbaar dat eiser zich graag zo snel mogelijk bij zijn partner en kinderen wil voegen in Nederland om het gezinsleven hier voort te zetten. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting verder toegelicht dat het niet mogelijk is om meerdere verklaringen in te dienen bij het aanvraagformulier, zodat de aanvraagfase niet effectief is. Dat moet dan worden gecompenseerd door snel op een bezwaar te beslissen. De minister heeft op de zitting toegelicht dat het aanvraagformulier een kruisjesformulier betreft, maar dat er onderaan het formulier ruimte is voor extra toelichting over de ingediende stukken en zorgtaken. De rechtbank leidt uit de toelichtingen op de zitting af dat het formulier voor de aanvraag van het faciliterend visum handiger en duidelijker kan worden ingericht dan nu het geval is. Dit is echter geen reden om de wettelijke beslistermijn voor de bezwaarfase van zes weken op een kortere termijn te stellen, omdat de beoordeling van een bezwaar tegen de afwijzing van een faciliterend visum wel een degelijke beoordeling vergt van de minister. Dit houdt in dat de ingebrekestelling te vroeg is ingediend, ongeacht of de minister de beslistermijn met nog eens zes weken mocht verlengen per brief van 31 mei 2024.
4.1.2.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de ingebrekestelling prematuur is ingediend en er dus ook geen reden bestaat voor een proceskostenveroordeling.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is niet-ontvankelijk en voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het arrest van het Hof van Justitie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
2.Dit volgt uit de artikelen 6:2 en 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Dat volgt uit artikel 7:10, eerste lid, van de Awb.
4.Dat volgt uit artikel 7:10, derde lid, van de Awb.
5.Dat volgt uit artikel 7:10, tweede lid, van de Awb.
6.Op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Awb.
7.Op grond van artikel 7:10, tweede lid, van de Awb.