ECLI:NL:RBDHA:2024:16834

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.29228
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen voortduren van maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van de maatregel van bewaring van eiser, die van Algerijnse nationaliteit is. De maatregel van bewaring was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op 3 maart 2024 op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten op 30 juli 2024 en bepaald dat een onderzoek ter zitting niet nodig was.

De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring eerder getoetst en vastgesteld dat deze tot 15 juli 2024 rechtmatig was. Eiser voerde aan dat de minister onvoldoende voortvarend handelt in de verwijdering, maar de rechtbank oordeelde dat er geen concrete aanleiding was om te twijfelen aan de informatie van de minister. Eiser had zelf de mogelijkheid om een vertrekgesprek aan te vragen, wat hij niet had gedaan. De rechtbank benadrukte dat eiser de rechtsplicht heeft om Nederland te verlaten en dat hij volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen.

De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om de maatregel van bewaring op te heffen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter N.M. Spelt en is openbaar gemaakt op 6 augustus 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.29228
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V nummer]

(gemachtigde: mr. J. van Bennekom), en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,de minister
(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

De minister heeft op 3 maart 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de minister een verweerschrift ingediend. Tot slot heeft eiser hierop een reactie gegeven.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 30 juli 2024 gesloten en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1986.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel
96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van deze maatregel van bewaring al eerder getoetst. Uit de uitspraak van deze zittingsplaats van 18 juli 2024 (in de zaak NL24.27418) volgt dat de bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, op 15 juli 2024, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering van eiser. Het laatste vertrekgesprek met eiser is van 19 juni 2024. Uit de stukken volgt verder dat de aanvraag om afgifte van een laissez passer (lp) eerst op 18 juli 2024 compleet was en dus ook pas op die datum is verzonden naar de Tunesische autoriteiten. Niet is aangetoond dat vóór 18 juli 2024 ooit een lp-aanvraag de deur is uitgegaan. Eiser heeft een brief geschreven aan de Tunesische autoriteiten en hij werkt dus wél mee. In het dossier staat dat de minister schriftelijk rappelleert bij verschillende autoriteiten maar er wordt geen bewijs van deze schriftelijke rappellen overgelegd. Daaraan kan dus geen bewijswaarde worden toegekend. Het door de rechtbank niet controleren van de gestelde feiten geeft blijk van een taakopvatting die de toets aan het unierecht niet kan doorstaan. Eiser verwijst naar de arresten van het Hof van Justitie van 8 november 2022 in de zaak C.,B. en X1 en van 5 juni 2014 in de zaak Mahdi2.
5. De rechtbank stelt vast dat wat eiser nu aanvoert deels een herhaling is van wat hij in de eerdere procedure (in de zaak NL24.27418) heeft aangevoerd. De rechtbank verwijst voor het oordeel daarover allereerst naar wat in de uitspraak van de rechtbank van 18 juli 2024 in die zaak, in de rechtsoverwegingen 5 tot en met 8 daarover door de rechtbank is overwogen. De rechtbank maakt deze overwegingen tot de hare. De rechtbank overweegt verder dat naast het onderzoek bij de Tunesische autoriteiten ook een onderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten loopt. De minister heeft laatstelijk op 10 juli 2024 gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten naar de stand van zaken met betrekking tot de afgifte van een lp. De rechtbank ziet ook nu in wat eiser stelt geen concrete aanleiding om te twijfelen aan de informatie die in de voortgangsgegevens en in het verweerschrift van de minister is gegeven over de (eerdere) lp-aanvragen en daarop gevolgde schriftelijke rappellen. Anders dan eiser stelt heeft de minister niet op 19 juni maar laatstelijk op 26 juni 2024 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. De rechtbank benadrukt dat op eiser de rechtsplicht rust om Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer mee dat hij actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. Op dit moment is niet gebleken dat eiser die volledige medewerking verleent. Dat na het laatste verstrekgesprek inmiddels meer dan vier weken zijn verstreken maakt niet dat de minister hiermee onvoldoende voortvarend handelt. Eiser kan namelijk te allen tijde zelf verzoeken om een vertrekgesprek indien hij iets wil bespreken met de minister. In wat eiser nu heeft aangevoerd ziet de rechtbank gelet op voornoemde uitzettingshandelingen dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de minister onvoldoende voortvarend handelt bij de voorbereiding van de uitzetting van eiser. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
1. ECLI:EU:C:2022:858
2 ECLI:EU:C:2014:1320
6. Over wat eiser in het kader van de belangenafweging aanvoert, oordeelt de rechtbank dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor de minister aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 augustus 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.