ECLI:NL:RBDHA:2024:16833

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.29253
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortvarendheid in vreemdelingenzaken met betrekking tot Algerijnse autoriteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd op 29 april 2024. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.H.K. van Middelkoop, betwistte de rechtmatigheid van de bewaring en stelde dat de minister onvoldoende voortvarend handelde in het verkrijgen van een laissez passer (lp) van de Algerijnse autoriteiten. Eiser voerde aan dat er al op 4 april 2024 een aanvraag was gedaan en dat de minister meer actie had moeten ondernemen in de vijf maanden die daarop volgden.

De rechtbank heeft de situatie beoordeeld en vastgesteld dat het onderzoek bij de Algerijnse autoriteiten nog gaande was. De minister had regelmatig contact met deze autoriteiten en had op verschillende momenten vertrekgesprekken met eiser gevoerd. De rechtbank oordeelde dat de lange duur van het onderzoek op zichzelf niet voldoende was om te concluderen dat de minister onvoldoende voortvarend had gehandeld. Bovendien benadrukte de rechtbank dat eiser de rechtsplicht had om Nederland te verlaten en dat hij actief moest meewerken aan zijn uitzetting.

Uiteindelijk kwam de rechtbank tot de conclusie dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. N.M. Spelt, in aanwezigheid van griffier N. Dayerizadeh, en werd openbaar gemaakt op 2 augustus 2024. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.29253
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop), en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,de minister
(gemachtigde: R. Hopman).

Procesverloop

De minister heeft op 29 april 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De rechtbank heeft de rechtmatigheid van deze maatregel van bewaring al eerder getoetst. Uit de uitspraak van deze zittingsplaats van 16 mei 2024 (in de zaak NL24.19401) volgt dat de bewaring tot het moment van sluiten van dat onderzoek op 13 mei 2024 rechtmatig was.
De minister heeft de rechtbank door middel van een kennisgeving van de voortduring van de maatregel in kennis gesteld en een voortgangsrapportage overgelegd. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Eiser heeft op de kennisgeving een reactie gegeven.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 30 juli 2024 gesloten en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister onvoldoende voortvarend handelt. Zo is er al op 4 april 2024 aanvraag om een laissez passer (lp) gedaan bij de Algerijnse autoriteiten. Eiser is van mening dat verweerder meer had moeten doen in de afgelopen vijf maanden. Een presentatie, gevolgd door wat vertrekgesprekken en schriftelijk rappelleren is onvoldoende. De minister had op dossierniveau de Algerijnen moeten vragen hoe het met de zaak staat en wat nog meer gedaan kan worden. Eiser verzoekt het beroep gegrond te verklaren.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
Het voortvarendheidsvereiste
3. Het onderzoek bij de Algerijnse autoriteiten loopt nog. De minister rappelleert regelmatig bij deze autoriteiten in verband met de afgifte van een lp, laatstelijk op 10 juli 2024. Dat dit onderzoek lang duurt is op zichzelf niet doorslaggevend, te meer niet nu de Algerijnse autoriteiten niet op voorhand te kennen hebben gegeven geen lp te zullen verstrekken. De rechtbank overweegt verder dat geen specifieke omstandigheden zijn gesteld of gebleken die de minister nopen om op dossierniveau te rappelleren. Het is in dit verband in hoge mate aan de Algerijnse autoriteiten en aan de minister om te bepalen hoe het diplomatieke verkeer vorm wordt gegeven. De minister heeft naast het vorenstaande op 29 mei 2024, 12 juni 2024 en 10 juli 2024 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. De rechtbank benadrukt dat op eiser de rechtsplicht rust om Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer mee dat hij actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. Op dit moment is niet gebleken dat eiser die medewerking verleent. Gelet op voornoemde uitzettingshandelingen ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Ambtshalve toets

4. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
02 augustus 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.