ECLI:NL:RBDHA:2024:16833
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring en voortvarendheid in vreemdelingenzaken met betrekking tot Algerijnse autoriteiten
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd op 29 april 2024. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.H.K. van Middelkoop, betwistte de rechtmatigheid van de bewaring en stelde dat de minister onvoldoende voortvarend handelde in het verkrijgen van een laissez passer (lp) van de Algerijnse autoriteiten. Eiser voerde aan dat er al op 4 april 2024 een aanvraag was gedaan en dat de minister meer actie had moeten ondernemen in de vijf maanden die daarop volgden.
De rechtbank heeft de situatie beoordeeld en vastgesteld dat het onderzoek bij de Algerijnse autoriteiten nog gaande was. De minister had regelmatig contact met deze autoriteiten en had op verschillende momenten vertrekgesprekken met eiser gevoerd. De rechtbank oordeelde dat de lange duur van het onderzoek op zichzelf niet voldoende was om te concluderen dat de minister onvoldoende voortvarend had gehandeld. Bovendien benadrukte de rechtbank dat eiser de rechtsplicht had om Nederland te verlaten en dat hij actief moest meewerken aan zijn uitzetting.
Uiteindelijk kwam de rechtbank tot de conclusie dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. N.M. Spelt, in aanwezigheid van griffier N. Dayerizadeh, en werd openbaar gemaakt op 2 augustus 2024. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.