ECLI:NL:RBDHA:2024:16831
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrechtelijke kader van vreemdelingenrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die in het kader van de Vreemdelingenwet 2000 is opgelegd. De minister van Asiel en Migratie had op 29 april 2024 de maatregel van bewaring opgelegd, welke maatregel voortduurt. De rechtbank had eerder de rechtmatigheid van deze maatregel getoetst en vastgesteld dat deze tot 13 mei 2024 rechtmatig was. De minister heeft de rechtbank op de hoogte gesteld van de voortgang van de maatregel en een voortgangsrapportage overgelegd, wat door de rechtbank als een beroep van de eiser werd beschouwd.
De eiser heeft aangevoerd dat de minister onvoldoende voortvarend handelt in de uitvoering van de uitzettingsprocedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister herhaaldelijk contact heeft gehad met de autoriteiten van zowel Algerije als Libië, maar dat de eiser heeft geweigerd mee te werken aan de presentatie bij de Libische autoriteiten. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de informatie in de voortgangsrapportage en dat de minister voldoende stappen heeft ondernomen om de uitzetting van de eiser te realiseren.
De rechtbank heeft ook ambtshalve getoetst of de maatregel van bewaring onrechtmatig was en heeft geconcludeerd dat dit niet het geval was. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 2 augustus 2024, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.